Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 22 nr. 3

Ex Libris

‘Een reuzenpartituur’: Franz Liszts Graner Messe in Antwerpen

Jan Dewilde
Koninklijk Conservatorium Antwerpen, Koninklijk Conservatorium Gent

De overvloedig geannoteerde ‘reuzenpartituur’ van de Graner Messe. Schuberth: Leipzig, 1859.
Bibliotheek Koninklijk Conservatorium Antwerpen, KVC 185600

De collectie van de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium is niet alleen bijzonder gevarieerd qua inhoud, maar ook qua verschijningsvorm. Zo herbergen we, naast de vele partituren, boeken en archiefmaterialen ook affiches, foto’s, maquettes, dirigeerstokken, medailles, pitteleers, kunstwerken of dodenmaskers. Bovendien lopen de formaten van al die stukken zeer uiteen. Alleen al in de kluis, waar de preciosa worden bewaard, varieert het boekenformaat van 7,5 x 9 cm tot 39,5 x 54 cm. Het eerste en kleinste werkje is een in 1665 in Amsterdam gedrukt miniatuurpsalmenboek van Petrus Dathenus, dat moeiteloos in een handpalm of een broekzak past; het tweede, in alle opzichten grote werk – en meteen ook het onderwerp van deze rubriek – is een bijzondere partituuruitgave van Franz Liszts Missa solemnis (1855), beter bekend als de Graner Messe. Deze forse partituur documenteert de hartelijke betrekkingen die er bestonden tussen Antwerpen en Weimar, tussen Peter Benoit en Franz Liszt, en vertelt in het bijzonder over het grootse festival dat op 26 mei 1881 ter ere van de zeventigjarige Liszt in Antwerpen werd georganiseerd.

Franz Liszt (1811-1886) had vroeger al Antwerpen bezocht: zijn eerste bezoek dateert van 1841; hij gaf toen twee concerten. Zeven jaar later, in 1854, was hij opnieuw in Antwerpen, deze keer als toerist, om samen met zijn twee dochters de schilderijen van Rubens te bekijken en de dierentuin te bezoeken. Voor zijn derde bezoek, in 1881, werd Liszt geïnviteerd door de concertvereniging Société de Musique en haar muziekdirecteur Peter Benoit (1834-1901). Als laureaat van de Prix de Rome had Benoit al tijdens zijn studiereis in 1858 Liszt in München ontmoet. Bij die gelegenheid had Liszt de jonge Benoit naar Weimar uitgenodigd, maar wegens ziekte moest Benoit toen verstek laten gaan. In 1881 waren de rollen dus omgedraaid en was het Benoit die Liszt naar Antwerpen inviteerde om een festival te zijner ere bij te wonen.

Recent onderzoek leert dat kunstschilder Charles Verlat (1824-1890) tijdens de voorbereiding van het festival een cruciale rol speelde. Verlat was een van die Antwerpse schilders die door de kunstzinnige Groothertog Carl Alexander von Sachsen-Weimar-Eisenach naar de in 1860 opgerichte Großherzoglich-Sächsische Kunstschule in Weimar werden gehaald. Via schilders die waren opgeleid aan de Koninklijke Academie van Antwerpen moest de grote historische renommee van de Antwerpse schilderschool afstralen op de nieuwe Kunstschule. Verlat leefde en werkte van 1869 tot 1874 in Weimar en onderhield er hartelijke contacten met Liszt, die hij verschillende keren portretteerde. Het bekendste portret uit 1871 laat de componist zien met de partituur van Die Legende von der Heiligen Elisabeth in de handen. Dat Verlat in Weimar sterk werd geapprecieerd, blijkt onder meer uit zijn benoeming in 1873 als dienstdoend directeur van de Kunstschule. De Groothertog schonk hem ook een fraaie ingelegde koffer en ridderde hem in de Hausorden vom weißen Falken. Na een lange reis door Egypte en Palestina vestigde Verlat zich in 1877 definitief in Antwerpen, maar hij bleef wel met Weimar contact houden. Verlat, die in 1879 al nauw betrokken was bij het in Antwerpen georganiseerde Charles Gounod-festival, was dan ook dé geschikte persoon om in 1881 te bemiddelen tussen Liszt en de Antwerpse concertorganisatoren. Liszt noemde Verlat niet voor niets ‘le promoteur de mon séjour à Anvers’. Maar Verlat deed meer dan dat; het was dankzij zijn bemoeienis dat het festival uiteindelijk kon plaatsvinden. Twee maanden vóór de geplande datum rees er immers een groot conflict tussen de organiserende Société de Musique en de Société royale d’Harmonie, die haar grote concertzaal voor het festival ter beschikking zou stellen. In ruil voor die onmisbare medewerking eiste de Société d’Harmonie dat haar eigen dirigent, Alphonse Lemaire, het festival zou dirigeren. Liszt zelf dirigeerde al een hele tijd niet meer en had zich akkoord verklaard met Benoit als dirigent. Zijn contacten hadden hem met de grootste lof gesproken over ‘les notoires mérites de votre directeur, Peter Benoit’, zoals hij al op 16 november 1880 aan het bestuur van de Société de Musique had laten weten. De eis van de concurrerende Société d’Harmonie om haar muziekdirecteur te laten dirigeren, was dan ook om artistieke, organisatorische én persoonlijke redenen inacceptabel. Het concertprogramma was overigens ambitieus: na de Graner Messe volgden nog het eerste pianoconcerto, de Totentanz, Mignon (in de versie met orkest) en, als afsluiter, Les préludes. Het conflict tussen de twee Antwerpse concertverenigingen escaleerde zodanig dat Verlat uiteindelijk zijn volle gewicht in de schaal moest werpen. Met de brief die hij op 14 maart 1881 aan burgemeester Leopold De Wael stuurde, speelde hij hoog spel. Nadat hij beklemtoond heeft dat het zíjn idee was om een festival aan Liszt te wijden, schrijft hij dat de patsituatie tussen de rivaliserende concertorganisaties hem dwingt om Liszt te laten weten dat hij niet naar Antwerpen moet afreizen. Het heeft immers geen zin om een 70-jarige een nutteloze reis te laten maken.

Comprenez-vous ma position, cher Bourgmestre? Je pose les bases d’une fête anversoise, enviée par toutes les grandes villes, et malheureusement les efforts tentés jusqu’ici pour attirer à Anvers, depuis Gounod, toutes les illustrations musicales, viennent se briser devant des mesquineries et des obstacles que vous devez déplorer comme moi. Nous n’aurons donc peut-être pas l’honneur de recevoir Franz Liszt...

Ten slotte stelt hij de retorische vraag hoe men in Europa op een eventuele afgelasting zal reageren.

Het laat zich raden dat Verlats rechtstreekse tussenkomst bij de burgemeester zijn effect niet heeft gemist. Het was dan ook Benoit die de wekenlange repetities leidde en uiteindelijk op 26 mei 1881 het concert dirigeerde. Mét succes blijkbaar, want Benoits uitvoering werd geprezen, ook in de buitenlandse bladen. De recensent van het Berlijnse blad Musik-Welt was zeer te spreken over de prestatie van het koor – het beste dat hij al in Europa had gehoord! – en ook het Nederlandse tijdschrift Caecilia prees de grote inzet van Benoit:

[...] Benoit is er zeker de man wel toe om den ijver bij zijne zangers en muzikanten gaande te houden. Bij zijn repetitiën had hij reeds het bovenmenschelijke gedaan; men verhaalde mij van dagen met tien à twaalf uren instudeerens. Dan waren het de ‘basviolen’, dan het koper, dan de tenors, en elke groep was na twee uren afgemat. Maar Benoit, met zijn breeden nek, krachtige armen en ijzersterk hoofd, hield het uit tegen hen allen. En zijn reuzenpartituur, die opengeslagen 0.55 bij 0.80 meter beslaat, heeft hij bij de uitvoering weinig meer behoeven in te zien.

Het is dus deze ‘reuzenpartituur’ van de Graner Messe, waarvan sprake in de recensie, die we in de kluis met preciosa bewaren. De zeer gedetailleerde annotaties van Benoit (boogstreken, expressie- en tempoaanduidingen, overplakkingen), die werden aangebracht én ook uitgevoerd ‘en présence de l’illustre compositeur’ zoals het concertprogramma vermeldde, maken deze partituur bijzonder waardevol. Van enkele Duitse aantekeningen in een ander handschrift dan dat van Benoit moet nog onderzocht worden of ze van de hand van Liszt zijn. Hoe dan ook vormt deze geannoteerde Graner Messe een unieke, nog niet geëxploreerde bron voor de studie van de eigentijdse uitvoeringspraktijk van Liszt.

+++