This article is only available in Dutch.

Review

Maud Vanhauwaert: The city in the city poet

Toon Brouwers

Het stad in mij

Antwerpen was de eerste Vlaamse stad met een stadsdichter. Het behoort (nog) niet tot de traditie dat de stadsdichters een uitgebreide zelfevaluatie maken en/of uit de doeken doen waarom, en waar en hoe ze ideeën voor hun schrijfsels hebben opgedaan, welk proces ze hebben doorgemaakt (eventueel met de samenwerking van of op vraag van anderen) om tot een uiteindelijk resultaat te komen. Maud Vanhauwaert maakte een uitgebreide reportage van haar activiteiten als Antwerpse stadsdichter 2018-2019 in een lijvig boekwerk, 358 (en enkele niet-genummerde pagina’s méér) onder de titel Het stad in mij. In Antwerpen spreekt men sinds mensenheugenis niet over de stad, maar wel van het stad (of ’t stad), zoals men daar ook niet naar (de) school gaat, maar wel naar het school (of ’t school). De titel is meteen een waarschuwing dat ze in haar boek bij haar activiteiten als schrijver een knipogend of ironisch gebruik van Vlaamse woorden, zinswendingen, beeldspraken en aperte taalfouten niet schuwt. De humor en zelfrelativering is ook overal zowel manifest als verdoken aanwezig in al haar diverse geschriften, optredens en manifestaties.

Vanhauwaert, Maud. Het stad in mij. Das Mag Uitgeverij, 2020, 358p. ISBN 9789493168091

Humor, een vleugje satire, en een witte stilte

Bij haar aanstelling als stadsdichter op 25 januari 2018 in de spiegelzaal van het ‘Koninklijk Paleis’ op de Meir presenteerde Maud Vanhauwaert al meteen een eerste ‘stadsgedicht’. Dat bleek een ‘witruimte’ te zijn. Waar het publiek in stilte kon naar kijken. En wanneer ze na het einde van de stilte-pauze naar andere kunstenaars refereerde, die met witte ruimten of stiltes experimenteerden (zoals schilder Robert Rauschenberg met White Paintings, en componist John Cage met een stilte van 4 minuten en 33 seconden…) kwam ze tenslotte tot het besluit:

Laat mijn witruimte maar naadloos overgaan in de witruimte van alle kunstenaars die hier eerder mee speelden. Ik heb in wezen niets te zeggen, en ik zeg het. En ook: waarover we niet spreken, zullen we het daar eens over hebben? / Of wacht. Misschien onderscheidt mijn leegte zich toch een beetje van andere witruimtes, omdat ze gekaderd is door een paar versregels. Hoe anders kader je het niets?

Na deze al bij al wijze woorden van de nieuwe stadsdichter, nam ze haar toehoorders in de maling met:

Vooraleer ik die regels voorlees wil ik allen bedanken die mij hebben mogelijk gemaakt: … – Dank aan mijn familie en vrienden hier aanwezig. Mama, ik hoop dat ik er deftig genoeg uitzie. Ik ben gisteren speciaal naar de kapper gegaan, die zelfs mijn bovenlip heeft onthaard. – Dank aan de commissie die mij koos en aan het stadsbestuur dat de keuze van de commissie bekrachtigde. Misschien omdat ik er relatief ongevaarlijk uitzie. (…) – Ten slotte dank ik de ambassadeurs van ‘Witruimte’ die zo zot waren hier in alle vroegte in de niet meest flatterende en comfortabele pakjes een stoet te vormen op de Meir, gekaderd door de volgende woorden:

zullen we open vlaktes

want het lijkt alsof met de poolkappen

ook de witruimte in onze bedrukte
hoofden verloren gaat

in alle talen waarin wij hier wonen
ontplooien open witte vlaktes

want het is in onze sprakeloosheid
dat wij elkaar het best verstaan

De vaststelling ‘het is in onze sprakeloosheid dat wij elkaar het best verstaan’ werd zowat het Leitmotiv van haar tweejarig dichterschap. En haar eigenschap om met een verbazend gemak over te schakelen van ernst naar luim, van vriendelijkheid naar ironie, van wijze woorden naar een onderliggende zeste van satire, werd meteen duidelijk.

Maud Vanhauwaert publiceerde slechts enkele dichtbundels vóór ze stadsdichter van Antwerpen werd. Maar ze viel wel al herhaaldelijk in de prijzen: Voor ‘Ik ben mogelijk’ (2011, Querido) waarin haar eerste bundel Verenigde straten (2009) werd geïntegreerd, kreeg ze de Vrouw Debuut Prijs. Verder kreeg ze in 2015 in het kader van de Herman De Coninckprijs de publieksprijs voor het ‘mooiste gedicht’: Er komt een vrouw naar mij toe, uit Wij zijn evenwijdig (2014, Querido). Voor deze bundel ontving ze in 2015 ook nog eens de tweejaarlijkse Hugues C. Pernathprijs. In 2018 en 2019 was ze druk in de weer als ‘vliegende’ (en fietsende) stadsdichter, en in 2021 behaalde ze voor het uitvoerige poëtische relaas van haar stadsdichterschap met Het stad in mij de Nederlandse Jan Campertprijs voor poëzie. Behalve dichter-schrijver is ze ook een professionele actrice (of performer). In 2012 werd Vanhauwaert finaliste op het Wereldkampioenschap ‘Poetry Slam’, en in 2014 bereikte ze de finale van het Leids Cabaret Festival. Haar uitstekende kennis van het Nederlands bewees ze in 2013 ook met haar eerste plaats tijdens het ‘Groot Dictee der Nederlandse Taal’ bij de groep van ‘prominenten’.

Van ‘een onmogelijk onderzoek’…

Aan de AP-Hogeschool Antwerpen volgde ze opleiding drama, afstudeerrichting ‘Woordkunst’, die ze afsloot met een mastergraad. Deels parallel, deels afzonderlijk, studeerde ze aan de Universiteit Antwerpen taal- en letter­kunde, afgesloten met een mastergraad in de Meertalige Professionele Communicatie (MPC), met als scriptie: ‘Zwervende centra. Een onmogelijk onderzoek naar het schrijfproces van dichters’. (Even slikken.) In een interview vertelde ze als antwoord op de vraag ‘Hoe kwam je bij dat onderwerp uit’ het volgende:1

In die master MPC waren professor Luuk Van Waes en zijn assistente Mariëlle Leijten, die over schrijfprocessen doceerden, Inputlog aan het ontwikkelen, een softwareprogramma waarmee je je eigen schrijfproces kunt registreren en analyseren. Dat was eigenlijk bedoeld voor het analyseren van zakelijke communicatie, maar ik dacht: wat als ik met diezelfde software het schrijfproces van dichters ga bestuderen. Meestal krijg je als lezer alleen het resultaat te zien van schrijfprocessen. Literaire teksten zijn, in hun gepubliceerde vorm, een soort stillevens, voldongen feiten. Het leek mij interessant om literaire teksten eens als gebeurtenissen te beschouwen, en om te kijken hoe schrijfprocessen zich ontwikkelen. Je hebt heel veel mensen die afknappen op poëzie omdat ze denken: Wat moet ik ermee?. Ik denk dat als je heel het ontstaansproces kunt volgen, je poëzie ook op een andere manier kunt gaan bekijken. Zelfs hermetische poëzie kan je op die manier meer open en toegankelijk maken. (…)

Ik ben op zoek gegaan naar tien dichters waarvan ik, via softwareprogramma’s Inputlog en Camtasia, het schrijfproces mocht registreren. Zo verkreeg ik registraties waarin je niet alleen de tekst ziet die ze neerpenden, maar ook de tekst die ze bij het schrijven schrapten – wat zo mogelijk nog interessanter is. Als je een tekst leest, word je alleen maar geconfronteerd met wat ik de winnaars noem – de woorden die het uiteindelijk halen. In die registraties zag je ook de verliezers – de woorden die werden geschrapt – en de pauzes die genomen werden tijdens het schrijven, waardoor je het ritme kon voelen van zo'n ontstaansproces. Nu, het bleef natuurlijk giswerk. Bij sommige pauzes kon ik niet achterhalen of een schrijver aan het nadenken was of even een koffie ging halen. (…)

Ik heb in mijn scriptie wel een model uitgewerkt, waarin ik op basis van moleculen en atomen probeerde te visualiseren hoe dichters schreven, hoe ze bepaalde associaties maakten en hun woorden selecteerden. Ik kan me echter heel goed voorstellen dat je, naast het model dat ik uitwerkte, evengoed andere modellen zou kunnen bedenken om de schrijfprocessen van dichters in kaart te brengen.

Over kunst wordt vaak gezegd dat je het daar niet op een theoretische manier over kunt hebben, omdat dat een subjectieve aangelegenheid is. Dat is onzin! Waarom zouden we daar geen theoretisch model op plakken, zolang je er je als bedenker bewust van bent dat het maar één interpretatie is en dat er nog veel ruimte is om daar anders tegenaan te kijken.

Naar een ‘Artistieke Zoektocht als Onderzoek’

In ‘het stad’ richt Maud Vanhauwaert zich tot de Lezer (p. 7), met de mededeling dat ze de opdracht die ze als stadsdichter kreeg, heeft gebruikt om de zoektocht die haar al jaren bezig hield, door te drijven.

Ik wilde ten volle onderzoeken hoe je poëzie kunt losweken van het blad papier, welke vormen ze kan aannemen in een stedelijke context en hoe je, vanuit ontmoetingen met andere kunstdisciplines, haar voortdurend kunt herdefiniëren.2

Van de vele boeiende projecten die ze realiseerde (waarvan vele in samenwerking met andere bevlogen zielen) wil ik er enkele speciaal vermelden. Hoewel ze zelf schrijft dat ze ‘allerminst een polemisch dichter of activist’ is, toonde ze wel degelijk (zonder woorden) haar ‘maatschappelijk engagement’ door met haar ‘performance’ op 25 juli 2019 (de warmste dag van het jaar) in een gehuurd pak te gaan ‘ijsberen als ijsbeer’, op de drukste winkelstraat van ’t stad. MVH: ‘Ik deed het niet toevallig op de Meir, flikkerend uithangbord van het kapitalisme. Ik deed het zonder woorden. De interpretatie liep ik open.’ (p. 107). Ook gaf ze een duwtje in de rug van de LGBTQ+-gemeenschap en -beweging met een gezelschapsspel ‘You’ll Never Guess Who’, met portretten van fotografe Jill Bertels. Spelletjes met letters, woorden, woordgroepen en zinnen komen veelvuldig voor in haar boek. Zo maakte ze van de zin ‘Ik spreek de taal nog niet zo goed’ een lijstje met 19 kolommen van 43 regels met 817 varianten (als ik goed geteld heb) met dezelfde woorden, in een andere volgorde.

In het najaar van 2018 stuurde ze een bericht naar ‘Alle dichters van Antwerpen, zowel de professionele als de zogeheten amateurdichters’, om samen op de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof een ode te brengen aan de vele illustere dode dichters ‘die daar over de eeuwigheid waken.’ (p. 270 e.v.) Het project maakte deel uit van Reveil, een organisatie die wil bouwen aan een rouwcultuur van eigen bodem. Nadat Maud Vanhauwert het stadsgedicht ‘Ik heb ze nodig de dichters / de levende en de doden’ (samen met de aanwezige Antwerpse dichters als ‘koor’) had voorgelezen, vertrokken alle levende dichters naar de graven, waar ze een gedicht van de overledene voorlazen, in combinatie met een passende tekst van zichzelf, naar eigen keuze. Het talrijke publiek trok in groepjes van tien het kerkhof rond, van het ene naar het andere graf, luisterend naar de vele bekende en onbekende verzen van de overleden en levende dichters.

In het project ‘Toren van Babel’, keerde ze de rol van de historische (of mythische) toren om. God strafte in het originele verhaal de hoogmoed van de mens, en installeerde de spraakverwarring. De toren werd nooit voltooid. Vanhauwaert:

Als we de meertaligheid niet als een straf zien, maar als de motor voor een gemeenschappelijk bouwproces? Want misschien is het in onze sprakeloosheid dat wij elkaar het best verstaan. (p. 195)

In samenwerking met het Antwerpse kunstenaarscollectief Rooftoptiger en met Antwerpen Boekenstad werd het project ‘Toren van Babel’ uitgewerkt. De toren was een constructie uit bamboe en hout, op een braakliggend terrein van de volkse wijk ‘Den Dam’ in het Noorden van Antwerpen. Aan het project werkten tientallen partnerorganisaties en honderden vrijwilligers samen. Tijdens de zomermaanden van 2019 werden er een resem workshops gegeven en allerlei ludieke activiteiten georganiseerd. Een stadsgedicht van Maud Vanhauwaert werd vertaald in het Engels, van daaruit in diverse vreemde talen en dan opnieuw naar het Nederlands, zodat er uiteindelijk boeiende zeventien versies circuleerden.3 De activiteiten werden, wegens succes, verdergezet in het najaar. En op oudejaarsavond werd er vierentwintig uur lang nieuwjaar gevierd, volgens de verschillende tijdzones. Er werd begonnen op de Samoa-eilanden en geëindigd op Hawaï, de 'Toren van Babel' leek wel de navel van de wereld. Het plan was om de activiteiten van de 'Toren van Babel' in 2020 te continueren. Maar op donderdag 9 april 2019 werd de Toren in brand gestoken door een man met zware psychische problemen, en ging hij volledig in vlammen op. Onmiddellijk werden er plannen gesmeed om verder te gaan als BabelBühne, maar Covid-19 stak daarbij (voorlopig?) stokken in de wielen…

Wervelend ‘Artistiek Onderzoek’

Met haar samenwerkingen met diverse kunstenaars, kunstdisciplines en organisaties, haar soepele, kneedbare, verrassende, wendbare en toegankelijke poëzie, met een uitgebalanceerd evenwicht tussen persoonlijke en universele toetsen, met haar zorgvuldig onderzoek naar en over haar eigen doen en laten in het schrijven, uitbeelden én vertolken van poëzie, doorbreekt Maud Vanhauwaert constant de diverse traditionele barrières en grenzen van de taal en de poëzie. Want ze schrijft niet in de eerste plaats voor zichzelf, maar voor een breed publiek van toevallige passanten, medespelers, medekunstenaars, mededichters, luisteraars, kijkers, en oh ja: ook lezers.

Het is een wervelend artistiek onderzoek geworden, dat terzelfder tijd een onderzoek is in de kunst als een onderzoek over de kunst. Dat de auteur-­­onderzoekster zelf omschrijft als:

De wederwaardigheden, onomstootbare conclusies, dwalingen, ontboezemingen, opstandigheidjes en fratsen van Maud Vanhauwaert, die ooit stadsdichter van Antwerpen was en wel vaker de kantjes van de poëzie afloopt.

Vereeuwigd in een pracht van een boek, met stads- en andere gedichten, spelletjes, fotoreportages, gedichten zonder woorden, met commentaren, achter- en voorgrondinformatie, en dat alles doorspekt met hier en daar enkele grappen, een ‘shitty anekdote’, een ‘schandalige onthulling’, reflexies en ontboezemingen, en nog andere ‘wederwaardigheden en fratsen’. Of ‘gewoon een gedicht’ (p. 229): ‘wij. hier. nu. ja’, dat ze voor het Antwerpse trouwboekje schreef,4 dat iedereen die in Antwerpen de komende paar jaar in het huwelijksbootje stapt zal ontvangen, en dat zij zelf aan haar partner voordroeg alvorens haar ten huwelijk te vragen.

wij. hier. nu. ja

en ach, misschien zullen er ooit bergen rijzen
valleien splijten tussen ons in, zullen wij
met rookpluimen moeten seinen: weet je nog

daar. toen. wij. toch

maar zolang we niet vergeten dat er een moment
was in ons leven waarop we dachten
dit en voor eeuwig, dit heden is een eden

vinden wij ons wel weer in elkaar
en zal ik denken aan wat je ooit onbewaakt
tegen mij zei, je had het in oude psalmen gelezen

aan u gebonden ben ik vrij

Stadsgedicht op het trouwboekje van de Stad Antwerpen

© Maud Vanhauwaert

+++

Toon Brouwers

brouwers.toon@gmail.com

In FORUM en FORUM+ werd al meermaals de problematiek aangekaart van het ‘artistiek onderzoek’ en de opdracht van het Hoger kunstonderwijs tot ‘de ontwikkeling en de beoefening van de kunsten’. Zie onder meer:

  • Brouwers, Toon. “‘Academiseren’, of verder ‘Beoefenen en ontwikkelen’?” FORUM, vol. 11, nr. 3, 2004, pp. 5-15.
  • Lesage, Dieter. “Tegen het supplement. Enkele beschouwingen over artistiek onderzoek.” FORUM+, vol. 24, nr. 1, maart 2017, pp. 4-11.
  • Tindemans, Klaas. “Institutionele Enkelband.” FORUM+, vol. 25, nr. 1, maart 2018, pp. 2-3.
  • Gielen, Pascal en Nele Wynants. “De queeste van de menswetenschappen. Lessen uit het onderzoek in de kunsten.” FORUM+, vol. 25, nr. 1, maart 2018, pp. 4-15.
  • Tindemans, Klaas. “Arts-based research is geen artistic research – Meer dan een woordspel.” FORUM+, vol. 28, nr. 3, september 2020, pp. 88-89.

Footnotes