This article was part of FORUM+ vol. 27 no. 3, pp. 73-81
The exhibition and the exhibitor. Reflections on Poetas Sin Alfabeto
Jan Vromman
RITCS Brussel
Met zijn tweeën een tentoonstelling bouwen, uitgaande van het idee dat beide kunstenaars niet naast elkaar werken, maar hetzelfde verhaal dienen. Dat was het eenvoudige opzet van Poetas Sin Alfabeto. Documentairemaker Jan Vromman en danser Vincent Dunoyer sloegen de handen ineen voor een expo in ARGOS, centrum voor hedendaagse audiovisuele kunst in Brussel. Voor dit project zoomen ze in op de cultuur en mythologie van Spanje. Hoewel Dunoyer vaak video gebruikt, is hij vooral een performer die de ruimte bespeelt. Vromman zoekt als filmmaker met een sterke interesse in geschiedenis eerder naar narratieve vormen. In een verslag in woord en beeld beschrijft laatstgenoemde hun aftastende proces, inclusief de twijfels, de voorzichtige ideeën en het zoeken naar een gemeenschappelijk verhaal.
De expo Poetas Sin Alfabeto van Vincent Dunoyer & Jan Vromman vond plaats in ARGOS, centrum voor hedendaagse audiovisuele kunst te Brussel, van 27-01-2019 tot 28-04-2019.
Two artists setting up an exhibition, with the presumption that they are not working alongside each other but serving the same story. That was the simple design of Poetas Sin Alfabeto. Documentary maker Jan Vromman and dancer Vincent Dunoyer teamed up for an exhibition in ARGOS, centre for contemporary audiovisual arts in Brussels. For this project, they zoomed in on Spain’s culture and mythology. Though Dunoyer often works with film, he is first and foremost a performer who puts the space to use. As a filmmaker with a strong interest in history, Vromman rather tends to look for narrative shapes. In a video record, the latter describes their exploratory process, including their doubts, careful ideas and search for a common story.
Vincent Dunoyer & Jan Vromman’s exhibition Poetas Sin Alfabeto was on show in ARGOS, centre for contemporary audiovisual arts in Brussels, from 01/27/2019 to 04/28/2019.
Samen ‘iets’ realiseren in Argos, centrum voor hedendaagse audiovisuele kunst in Brussel, was het verbluffend eenvoudige uitgangspunt. Het woord ‘concept’ gebruiken zou aanmatigend zijn. ARGOS archiveert reeds lang ons werk, en één keer toonden ze twee projecties tegenover elkaar: een danssolo voor video, gecreëerd door en met Vincent, en een dansfilm van mijzelf over de (toen nog) jonge dansgroep rond Alain Platel. De nieuwe tentoonstelling was geen project van curators maar een kunstenaarsproject. Het zou een Paso Doble worden, een Spaanse dans voor twee.
Als er een taal bestaat die eigen is aan een kunstenaar, dan is de praktijk van Vincent ook ver verwijderd van mijn eigen praktijk. Vincent zoekt sobere, eenvoudige, sterke beelden waarin vaak zijn eigen lichaam spreekt. De insteek is minder expliciet maatschappelijk, Vincent lijkt de mens met zijn palet aan expressies en gevoelens en bewegingen te plaatsen in een decor en een licht dat hem aanspreekt. Ikzelf zoek eerder maatschappelijke thema’s, in essayistische vormen. Het gaat niet over ‘portretten’ maar over wat mensen uitdrukken over hun/de wereld. Ik neig naar veelheid, overvloed. Ook het gebruik van woorden is in mijn geval uitgesproken aanwezig.
De expo was deel van mijn onderzoek over documentaire in het kader van mijn doctoraat in de kunsten. De toon van dit onderzoek wijst op de veelheid van praktijken en stuurt aan op een ‘bescheiden’ auteur. Documentaire kunstenaars brengen, in het beste geval, opnieuw tot leven (‘reanimatie’) en gebruiken de instrumenten die eigen zijn aan hun tijd. Een kritische en bewuste kijk op de maatschappij is noodzakelijk om als maker geen marionet van de macht of medeplichtige te worden. De kunstenaar stelt zich helpend, dienstbaar op.
We wilden onze artistieke vaders niet doden, maar onze praktijk eerder zien als een stap na al de stappen die voor de onze kwamen. We waren onderweg, we waren een vervolg, een gevolg.
Vincent en ik zouden het over ‘Spanje’ hebben. Op zich slaat dit nergens op, het bracht ons bij iets oeverloos. De eerste gesprekken gingen over wat ons niet losliet. We wilden die gesprekken in Argos laten plaatsvinden. Onmiddellijk ter plekke een en ander uitproberen moest mogelijk zijn. Performers en beeldend kunstenaars delen een interesse in de ruimte; we wilden de invloed ervan ondergaan. We startten een grillig proces, plannen passeerden, transformeerden of bleven haken. Het zoeken naar contact en aansluiting wou ook zeggen dat vooringenomen plannen wankelden. Wat we ons voorstelden, kon in een totaal ander verband zichtbaar worden of verdwijnen. Er was, wat mij betreft, ook onzekerheid. De partner was verfijnd genoeg om geen enkele deur dicht te gooien, maar het was alsof ik in hem, als in een spiegelbeeld, plots moest vaststellen dat een bepaald idee te mager was of ons te ver zou brengen.
Ik wou een portret maken van de stad Trujillo in Spanje, en van de mensen met een mentale beperking die ik daar had leren kennen. Ik noemde ze ‘poetas sin alfabeto’ om te eindigen bij het inzicht dat we dat allemaal zijn, dichters zonder alfabet. Vincent had in Spanje dansers ontmoet en via die dansers ook andere dansers leren kennen, sommigen reeds overleden. Samen hadden we het over de kracht van populaire, traditionele feesten, over Goya, over Zurbarán, over de kleuren en sferen waaraan we Spanje konden verbinden, over de fascinatie voor lijden en vervoering. De matador is ook elegantie, zijn pak bijna zinnelijk vrouwelijk, en tegelijk gaat hij de grote, massieve stier de doodsteek geven. Dood en verfijning …
Vincent denkt associatief. Hij komt snel bij herinneringen die niets met Spanje te maken hebben. Het zijn vooral ontmoetingen met kunstenaars (schilders, dansers, …) die hij verwerkt. De tijd lijkt voor hem niet te dringen, tot het laatste ogenblik kunnen plannen gewijzigd worden. Ik bijt mij meer in een thema vast. Ik zat maar met mijn Dichters zonder alfabet in mijn hoofd. Ik vermoed dat het hier niet over de tegenstelling tussen ‘strak’ tegenover ‘soepel’ gaat. Maar ons beider zoektocht leek zich in andere luchtlagen binnen eenzelfde atmosfeer te bevinden. We kunnen niets anders dan beiden onze bagage meeslepen. Vincent zocht iets verbindends door intimiteit, ik ging narratiever aan de slag en zocht het verbindende in verhalen.
We vonden elkaar ook in onze houding tegenover de huidige kunstpraktijk. We delen de opvatting dat het om het werk zelf moet gaan, om wat dit te vertellen heeft, niet om de ondertekenaars, de auteurs. De auteurs moeten zo discreet mogelijk aanwezig zijn. Zelfrelativering kan ontwapenend zijn! We hoefden niets te bewijzen, opteerden niet voor een carrière in de beeldende kunst. Er was geen behoefte om met verve een eigen nieuwe taal te proclameren. We wilden onze artistieke vaders niet doden, maar onze praktijk eerder zien als een stap na al de stappen die voor de onze kwamen. We waren onderweg, we waren een vervolg, een gevolg.
Onze intenties werden beschreven. Enig commentaar op wat de tentoonstelling uiteindelijk werd, is hier aan de orde. Hoe vertalen zich denkbeelden? Wat is het geprojecteerde beeld van een jongetje dat pipas (zonnebloempitten) eet, zittend op een muur? Het is een beeld van bijna niets. Er gebeurt niets spectaculairs, en toch is dit als een beeld van de eeuwigheid. Daar dan een eenvoudig cafétafeltje met bijhorende stoel tegenover zetten, leek ons een statement dat veel over onze kijk op kunst moest zeggen. Een bezoeker aan de expo kon op die stoel gaan zitten en pipas eten terwijl hij keek naar het jongetje dat pipas eet.
We zochten het kwetsbare, het kleine gebaar, een zekere vorm van mensenmaat. Projecties mochten niet te groot zijn. De klank mocht nooit overdonderen. Geen kunstwerken als lichtvlakken in een donkere ruimte, maar de ruimte een algemeen zacht licht geven. De kijker hoeft geen traject af te leggen, wordt niet bij de neus genomen. Hij kan vrij rondlopen, iets met meer aandacht of slechts oppervlakkig bekijken. Eenvoudige, kleine prints van foto’s werden zonder kader, als losse vellen papier, met kleine spijkertjes op een plank getimmerd.
Ik verbaas mij over The Old Way, want een niet-filmmaker als Vincent leert mij, de filmmaker, een lesje: iets vertellen met een camera kan zo klein en zo eenvoudig en toch zo sprekend zijn.
Het idee ‘passage’ werd bij Vincent en mijzelf een thema. We waren passanten in de wereld van de kunsten, mensen onderweg. We kregen als zonen van onze vaders, en we geven als vaders weer door. Passanten zijn voorbijgaand en kunnen geen heersers zijn. In de afbeeldingen van Sint-Christoffel die Christus over het water draagt, was kwetsbaarheid en zorgzaamheid te herkennen (al gaat de legende van de Christusdrager over iets geheel anders), de voorstellingen drukken iets bijna teders uit. We worden gedragen en zullen dragen. De afbeelding verwijst ook naar een vader- zoonverhouding. Ik had Sint-Christoffel gezien in de kathedraal van Toledo, het was de afbeelding van een reus, zo hoog als de kerkmuur. We speelden met het idee ook zo een reus te maken, een oudere man die een kind zou dragen. De reus zou als het ware de centrale lengteas van de expozaal doorkruisen, als een schip door de ruimte varen. Maar dat leek ons een ingreep die te dominant zou zijn. Waarom zorgzaamheid en kwetsbaarheid zo groot, met zoveel bombarie afbeelden?
Dat ‘afleggen van een weg’ kreeg een centrale plaats, zeker ook in de bijdragen van Vincent. In de montage Adem Diep stapt een man eindeloos door een stad met een bos bloemen. In Bodegón doorkruist Vincent, uiterst langzaam, met een wit doek een lege ruimte. Maar met zijn bijdrage The Old Way vervangt Vincent Sint-Christoffel door Charon die de rivier de Styx bevaart om de overledenen met een sloep naar de poorten van het dodenrijk te brengen. De overledene op het schilderij lijkt wel een kind, en als het geen kind zou zijn, dan is Charon een reus. Vincent tast met een handcamera een reproductie af van het schilderij van Patinir (c. 1515-1524, Prado, Madrid) en voorziet het beeld van een tekst over een dokter die zijn zieke zoon onderzoekt. De tekst en de beweging over het schilderij staan naast elkaar, maar grijpen ook op elkaar in. Vincent verbindt tragiek (lijden, dood) aan wat ik bij Sint-Christoffel alleen als zorgzaamheid wou zien.
Ik verbaas mij over The Old Way, want een niet-filmmaker als Vincent leert mij, de filmmaker, een lesje: iets vertellen met een camera kan zo klein en zo eenvoudig en toch zo sprekend zijn.
Een ruimte bespelen met twee makers is er ook nauwgezet over waken dat er een evenwicht is tussen de presentaties van beide deelnemers. De expo werd een dialoog tussen werken en tussen de twee makers. Het Jongetje dat pipas eet werd een projectie in de hoogte, met face à face de projectie Bodegón. De basis van het beeldvlak van Bodegón bevindt zich op vloerniveau. Beide projecties zijn gelijk in grootte. Dit zoeken naar een evenwicht mocht geenszins op een compromis lijken. De bezoeker van de expo kon niet onmiddellijk zien wat nu het werk van de ene of de andere kunstenaar was.
Dichters zonder alfabet gaf de titel aan de expo, maar was ook een onderdeel. Het is de vertoning van de film over de film die ik wou maken. Mensen luisteren via koptelefoons naar een verhaal. Ze zitten op stoelen die we niet als speciaal ontworpen zitmeubels wilden, maar als stoelen die toevallig bij elkaar gezocht leken. Stoelen die iets ‘Spaans’ hadden. Uiteindelijk lijkt de montage op een documentaire. Maar door de vertelstem te vervangen door titels die op een (Spaans) rood vlak boven het beeld werden geprojecteerd, werd het meteen een film die niet voor een zaalvoorstelling geschikt was. Het videobeeld verscheen naast een even groot paneel met foto’s. De opstelling werd een diptiek: video/foto. Al snel kon ik vaststellen dat het videobeeld veel meer aandacht kreeg dan de foto’s. Een tentoonstellingsmaker kan niet alles voorzien.
Het verhaal had mijn reizen naar dat plaatsje in Spanje als onderwerp. Ook hier ging het over ‘het zich verplaatsen’. Het reizen werd vooral een tijdreis. Het verhaal overbrugt een periode van veertig jaar, de personages in de film doorkruisen eenzelfde tijdspanne. De personages waren geen helden, geen bekende figuren, maar gewone bewoners van een stadje.
Niet alles vond ten volle zijn plaats, zijn vleugelslag. Niet alles was gaaf of voldragen. Er was zeker een en ander dat aansloot bij alles wat hier is beschreven, er was een vorm van cohesie, maar er was ook een portie ‘onsamenhang’. Niet alles is te duiden. Niet alles is beredeneerd. Toeval speelt, en dat is soms ongelukkig, soms gelukkig.
Achteraf valt mij het sacrale op. De exporuimte als de middenbeuk van een grote kerk. Zachte klanken. Een getemperde atmosfeer, weinig en zacht licht. Oude muren, meubels, warme kleuren. Het had iets eeuwenouds. Ook uit het voorafgaande zijn al sacrale elementen te distilleren (overtocht, passage, de vaderfiguur, lijden, Charon, … ). Misschien wilden we wel nederige kathedraalbouwers zijn. Als die houding dan vals klinkt of lauw aanvoelt of smaakt als een te zacht gekookt eitje, dan is dat zo. Maar hoe kunnen we anders spreken dan we gebekt zijn?
Mag ik u vragen achterdochtig te zijn. Een maker beschrijft hier een tentoonstelling die hij samen met een andere maker realiseerde. Hij zal woorden aanwenden om het gebeuren als een coherent verhaal voor te stellen. Woorden zijn gevaarlijk als het over beeldende kunst gaat. Woorden zijn van een andere orde.
Tot besluit moet ik erop wijzen dat ik deze tekst zonder overleg met Vincent Dunoyer heb geschreven. Waarschijnlijk zou hij af en toe zachtjes het hoofd schudden bij het lezen van deze woorden.
+++
Jan Vromman
is filmmaker en lesgever aan het Royal Institute for Theatre, Cinema & Sound (RITCS) in Brussel. Hij heeft vooral documentaires op zijn conto, maar ging ook aan de slag met fictie, exposities, participatieve kunstprojecten, kortverhalen en theater.