This article was part of FORUM+ vol. 27 no. 2, pp. 2
Terwijl ik dit schrijf – aan het begin van een bizarre lente, waarin de wereld er plots helemaal anders ging uitzien en alle publieke leven stilviel – loopt in het gesloten New Yorkse MoMA de tentoonstelling Dorothea Lange: Words & Pictures. Lange is bekend om de harde maar empathische beelden waarmee ze een gezicht gaf aan de uitzichtloze migratie-ellende in het westen van de Verenigde Staten tijdens de Grote Depressie van de jaren 30. Ze wist dat beelden op zich niet zouden volstaan, en dat ook de juiste woorden nodig waren om effect te kunnen oogsten – de woorden konden de beelden versterken, vond Lange.
Fotografie en tekst hebben altijd een spannende en bijgevolg boeiende verhouding met elkaar gehad. Magnum-fotograaf Alec Soth spreekt vaak over zijn sterke band met poëzie. Volgens hem is fotografie er heel nauw mee verbonden, vanwege het gefragmenteerde karakter dat ze delen en de manier waarop ze allebei trachten het onuitsprekelijke te evoceren.
Iets benoemen zonder het letterlijk uit te spreken, is ook wat Jana Coorevits en Charlotte Van den Broeck beogen. Coorevits werkt met film en foto, Van den Broeck is schrijver en dichter. Hun bijzondere bijdrage toont echter geen gezamenlijk resultaat – hoe interessant dat ook zou zijn – maar een voorafgaande conversatie, in de vorm van een briefwisseling in woord en beeld, waarin hun zoektocht wordt blootgelegd.
Woorden roepen daarin sensitieve beelden op, en beelden – foto’s en filmstills – vormen hun eigen argumenten. Ze fungeren als volwaardige redeneringen, die terecht hun specifieke plaats in de tekst opeisen. In het zoeken naar de juiste dialoog tussen woord en beeld ontstaat zo een dialoog tussen auteurs van woord en van beeld, een dialoog die zich afspeelt op een ander niveau. De correspondentie stopt op het moment dat Van den Broeck besluit dat ze met eigen ogen wil zien en ervaren waar Coorevits het over heeft.
Het doet me denken aan de Amerikaanse fotograaf Tod Papageorge, die naar eigen zeggen vergeefs poëzie probeerde te schrijven alvorens zich tot de fotografie te bekeren. Van hem komt deze treffende vergelijking tussen de twee kunsten:
As a poet knows that the words he chooses for his poem will, by their particular combination, resonate with a power that is the gift of language itself, so a photographer has at his disposal a system of visual indication that, even without his conscious deliberation, will describe the world with a unique, mimetic energy.1
De dialoog tussen woord en beeld staat ook in andere bijdragen centraal, zij het iets minder expliciet. Anke Coumans ging samen met kunststudenten in praktijkgerichte onderzoeksprojecten op zoek naar manieren om een artistieke attitude binnen te brengen in een woonzorgomgeving voor mensen met dementie. Hanka Otte op haar beurt analyseert de intenties, spraakverwarring en misverstanden die ontstonden naar aanleiding van Montaña Verde, een groen participatief project van het activistische architectuurcollectief Recetas Urbanas op uitnodiging van stad Antwerpen. In zijn tweede bijdrage over niet-westerse theaterteksten concentreert Erwin Jans zich op een aantal Afrikaanse Antigone-bewerkingen. Net zoals de Arabische Oedipus-bewerkingen in een eerdere bijdrage van zijn hand, roepen ook de Antigone-bewerkingen een heel eigen set van vragen op die te maken hebben met de dominantie van de witte canon, het historische kolonialisme en de actuele postkoloniale machtsrelaties. Marlies De Munck bevraagt op haar beurt de politieke slagkracht van hedendaagse kunst aan de hand van de metaforen van verticaliteit en horizontaliteit. In haar visueel essay voegt Marloeke van der Vlugt ten slotte de tactiele dimensie toe aan onze kijkervaring.
Footnotes
- Papageorge, Tod. Core Curriculum. Aperture, 2011. ↩