Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 27 nr. 3, pp. 61-67
Kannibalistisch kabaal. Een wansmakelijk recept voor artistieke benadering en kladderij
Joeri Verbesselt
LUCA School of Arts, KU Leuven & FWO
In deze bijdrage experimenteert Joeri Verbesselt met de troop van de kannibaal om over de positie van de kunstenaar binnen de hedendaagse (populaire) cultuur te reflecteren. Hij haalt zijn ingrediënten enerzijds uit de westerse geschiedenis van kannibalisme. Maar anderzijds baseert hij zich ook op het concept van cultureel kannibalisme dat ontstond binnen Braziliaanse modernistische avant-gardebewegingen – in plaats van de invasieve populaire cultuur te imiteren of te verwerpen, stelden die voor om deze te kannibaliseren: inkomende prikkels eten, verteren en uitscheiden in een nieuwe, vruchtbare vorm. Verbesselts resultaat is een wansmakelijke recept voor een artistieke benadering van cultuur dat fictie, theorie en autobiografie vermengt tot kladderij.1
In this contribution, Joeri Verbesselt experiments with the trope of the cannibal to reflect on the position of the artist in today’s (popular) culture. He takes his ingredients from the western history of cannibalism and the concept of cultural cannibalism that arose in Brazilian modernist avant garde movements. Rather than imitating or rejecting the invasive popular culture, Verbesselt proposes to cannibalise it: eat incoming stimuli, digest them and secrete them in a new, fertile form. The result is an unsavoury recipe for an artistic approach to culture that blends fiction, theory and autobiography into a fine mess.
Hoor je het kabaal?
Ik bevind me te midden van een storm, in het oog van de verschrikkelijkste donderstorm: te veel beelden en informatie razen om me heen en slaan op me in, en ik vind dat leuk. Ik wil alles weten! Tegelijk loop ik het risico dat de wind mij optilt en dat ik voor altijd voeling verlies met de grond. Huiverend veranker ik mijn voeten in de aardegrond. Ze is verdomd geschift, deze tropische donderstorm. Bloedheet.
Als krankzinnig blijf ik door het kolkende puin rennen – ik ben geen dwalende detour-dementerende flaneur – zoekend naar betekenis. Als kind was ik daar al goed in, snel rennen, op de baan, naast de baan. Ik weet het niet zeker. Ik achtervolg mijn intuïtie in alle richtingen, verken nieuwe routes, val in zwarte gaten; mijn zoektocht in een schijnbaar oneindig hemelse donderstorm die zich onregelmatig uitbreidt, een grote oerknallende supernova. En dan, midden in de gloed, loop ik ertegen aan:
... Caniba ...
Ik geef Caniba mijn blik en het toont me zijn tanden. Geschrokken spring ik achteruit. Waarom zou iets me willen opeten?! Ik ben gewend om voorbij al deze beelden en woorden te stuiven zonder enig bezwaar. Nu kan ik voor het eerst niet verder rennen, omdat dit huiveringwekkende wezen mijn pad blokkeert. Het wil me vernietigen, me wegvagen van deze plek van de geest. Of houdt het gewoon van mijn sssssstank?
Ik denk niet verder. Ik draai me om en loop weg. Terugtrekken!
In mijn veilige vuile geheime schuilplaats, in de grond, grijp ik naar An Intellectual History of Cannibalism (2003/2009) van Cătălin Avramescu over de kannibaal die de westerse verbeelding reeds achtervolgt sinds het tijdperk van de ‘ontdekkingsreizen’. Ten tijde van de invasie was de drukpers booming en leesvoer over kannibalisme en andere wansmakelijke koloniale verhalen werd over heel Europa verspreid.1
De eerste archiefvermelding van het woord ‘kannibaal’ is te vinden in het dagboek van Columbus met de datum 23 november 1492, bijna twee maanden na de invasie. Zijn kannibalen ‘hadden slechts één oog en een hondengezicht’, waren menseneters en werden afwisselend aangeduid als ‘carib’ en ‘caniba’.2
In een artikel over ‘vlees’ uit de Yverdon Encyclopedie (1770), geredigeerd door de Italiaanse geleerde Fortunato Bartolomeo De Felice, wordt de oorsprong van kannibalisme beschreven als ‘delirium’.3
In zijn roman Juliette (1797) voert Markies de Sade het personage Minski op die beweert dat ‘menselijk vlees (…) het beste voedsel is om een overvloed en dikte van zaad te verkrijgen; wie dit dieet probeert zal zijn libido zeker verdrievoudigen, om nog maar te zwijgen van de kracht, de gezondheid, de jeugdigheid dat dit verzekert; noch spreek ik van diens unieke voorzieningen, ik hoef je alleen maar te vertellen dat je het maar één keer hoeft te proeven en je zult voor niets anders een maag hebben.’4
In haar essay ‘Canibalia’ (2015) beschrijft curator Julia Morandeira Arrizabalaga hoe de troop van de kannibaal het moderne imperialisme vormgaf. Daarbij groeide het geloof bij Europeanen dat ze niet tot doel hadden het paradijs te verstoren, maar onschuldige slachtoffers te beschermen tegen bloederige offers en kannibaalfeesten. De ‘Nieuwe Wereld’ werd economisch opgevat als een bodemloos pakhuis vol goederen, maar historisch en cultureel werd het gezien als een blanco pagina. ‘Geen staat, geen wet, geen religie en geen privébezit, maar gewoon “slechte gewoonten”: naaktheid, sodomie, polygamie, travestie, wraakzuchtige oorlogen, drinkgelagen, polygynie, wispelturigheid.’5
In 1928 publiceerde de Braziliaanse dichter Oswald de Andrade het beruchte ‘Manifesto Antropófago’. Andrade counterde een kopiëren of verwerpen van de invasieve cultuur van de kolonisator. Hij stelde voor om deze cultuur te verslinden en haar sterke eigenschappen te incorporeren.6
Theoreticus Luiz Costa Lima definieerde cultureel kannibalisme als de noodzaak van een intensief leerproces met betrekking tot wat in het Westen is en wordt geproduceerd, en de niet minder prangende behoefte om dit te consumeren en dus te transformeren.7 De aanpak van de culturele kannibaal bestaat uit drie fasen: een metaforisch eten van inkomende stimuli en referenties (ingestie), deze verteren en analyseren (digestie), en de rest uitscheiden in een nieuwe en vruchtbare vorm (egestie). Aldus konden de geschonden Brazilianen proberen hun koloniale identiteit te transformeren naar een autonome en gegronde cultuur.
De aanpak van de culturele kannibaal bestaat uit drie fasen : een metaforisch eten van inkomende stimuli en referenties [ingestie], deze verteren en analyseren [digestie], en de rest uitscheiden in een nieuwe en vruchtbare vorm [egestie].
Wanneer ik zelf als kunstenaar iets wil creëren over een bepaald onderwerp, dan wil ik daar eerst alles over weten. Dit wordt ingegeven door een zekere achterdocht tegenover invasieve populaire cultuur. Analoog aan koloniaal imperialisme eigent populaire cultuur zich doorgaans narratieven, motieven en stereotypen toe waarvan de makers en/of opdrachtgevers geloven dat ze ‘aanslaan’ bij een groot publiek, en wat leidt tot assimilatie. Deze cultuur staat zo niet enkel in dienst van een regime van commercie – een economisch hegemonisch model – maar ze zijn daar ook de culturele veruitwendiging van: ze bootsen het economisch predatorisme na (of is het omgekeerd?). En, toonde cultuurtheoreticus Mark Fisher, dit predatorisme is perfect in staat dissidente en experimentele cultuurvormen te incorporeren: kapitalistisch realisme – een alternatief lijkt onmogelijk.8 Als economisch predatorisme zich alle culturele vormen kan toe-eigenen, hoe kan de hedendaagse kunstenaar deze realiteit dan benaderen en een wezenlijke, en dus vernieuwende, bijdrage leveren die deze logica countert?
‘Not everything that is faced can be changed, but nothing can be changed if it is not faced.’9
Ik spring uit mijn schuilplaats en ren terug naar het kabaal, de razende donderstorm in. Het wordt me te veel: een rampzalige oorlog van beelden, teksten, cultuur, maar ik blijf rennen en slikken. De hitte verschroeit me en ik kom Caniba voor de tweede en laatste keer tegen...
Het wachtte op mij, dat glibberige spookfiguur uit ons collectief archief. Het verlangt naar mij en ik verlang ernaar. Ik benader diens afgrijselijke pels die ik wil als een vermomming, mijn masker, mijn kostuum.
Ren hard, bijt harder!10
Ik verander van vorm, slik het beest in. Het oog in mijn hoofd is niet langer het mijne. Een korte dikke vacht loopt langs mijn nek naar beneden, en mijn ruggengraat groeit. Ik hang mijn lichaam uit mijn wervelkolom, hol mijn buik uit, krimp mijn slungelige ledematen. Mijn arm is gebogen bij de elleboog en een poot, geen hand, rust tegen mijn benige bolle borst. Ik ben klaarwakker en hoop te dromen.11
Ik ben Caniba!
Vanaf nu zal mijn kannibalistische aaaaan-pak nooit eindigen, niet in deze wereld. In mijn nieuwe meta-fur durf ik de stormende massa op te vreten.
Ingestie
Ik ben bereid alles te slikken: afbeeldingen, kunst, vertogen, boeken, varkens, mensen, spinnen, Paramecium, afval, mezelf; geen ecologische discriminatie! Ik zal de overvloed niet weigeren, maar me erin onderdompelen. Ik zal de invasieve populaire cultuur niet moraliserend afwijzen (iconoclasme) of adoreren (idolatrie) maar zal deze consumeren, en proeven wat lekker smaakt, aanvoelen wat ik goed verteer en waarmee mijn lichaam verder wil; welke elementen wil ik me counter-toe-eigenen? – kapitalistisch realisme wordt kannibalistisch counterrealisme. Met deze benadering vertrouw ik op de capaciteit van mijn (onderbewuste) spijsverteringsvermogen, op mijn intuïtieve resonantiekracht, om me kwetsbaar open te stellen voor de hele wereld. Het gaat om een vertrouwen dat ik niet zal verdwalen in de verschrikkelijke storm, maar dat door het eten en verteren ervan zich steeds weer nieuwe ankerpunten voor vruchtbare methodes zullen manifesteren. En daarom sijpel ik wilde vreugde! De woeste storm is overal rond en in mij, maar ook in en rond elke aardbewoner. Invasief cultureel geweld bestaat: tegen ons allemaal, en in het bijzonder tegen de historisch onderdrukten, de verworpenen der aarde, de schipbreukelingen van de samenleving; al degenen die niet anders kunnen dan vreselijk hunkeren naar alles-eten om te overleven, om uiteindelijk elkaar te eten.
Digestie
Alle geconsumeerde elementen pruttelen samen in mijn spijsverteringsstelsel. Wat blijft resoneren, tijdens de vertering, daarmee wil ik verder. Dit spijsverteringswerk kan ik faciliteren en delen via kladderij die als geheime röntgenscans van digestie fungeren. Kladteksten, kladbeelden, kladmuren, kladalles: assemblages van kliederen, klodderen, sabberen, of gewoonweg kladderen.
Tijdens deze vertering krioelt de artistieke voeding nog samen, fragmentarisch en onvolledig door noodzaak. Kladderij omvat vaak een vreemde open wildheid van fictie, theorie en autobiografische elementen waarin de buitenstaander (én de kladderaar) misschien een tijdje verdwaalt, maar dat hoopt betekenisverwantschappen – andere vormen van kennis – te genereren op een indirecte manier, in de leegtes en in de gaten maar ook in de overvloed, de vorm, de energie, de chaos. Sommige fragmenten kunnen resoneren en andere niet, sommige zullen beledigen. Verte(de)rende kladderij heeft tot doel betekenis te laten weven door de buitenstaander, en door mezelf, tegen de vernietigende monocultuur van verbeeldingskolonisatoren (want ook elke kunstenaar is een potentiële kolonisator van de verbeelding). In die zin heeft kannibalistische kladderij ook een apotropaeïsche functie: mijn beschermende boze éénoog die ongunstige krachten (kapitalistische realisatoren) afschrikt.
Egestie
Na de vertering zal ik artistieke verwezenlijkingen uitscheiden; alleen hier schuilt het echt verse kannibaaleindproduct. De rest is belichaamd, relevant; of verdwenen, niet langer relevant. Let wel, cultureel kannibalisme is geen predatorisme dat alle richtingen op kan. De waarde ligt bij de vruchtbaarheid van mijn uitworpen. Uiteindelijk gaat het niet om wat ik opeet (toch ook wel), hoe ik verteer (toch ook wel), maar om de kwaliteit van mijn poopoo – echte fertiliteit countert onderdrukking, een politiek project.12 In eerste instantie ben ik dus een wansmakelijk passieve kannibaal die niet op anderen af gaat rennen, maar eerder zal wegrennen en tegelijk de invasieve cultuur zal verzwelgen (omdat ze nu eenmaal overal rondom is) en verteren, om dan mijn eigen pakketjes achter te laten. Dat is de echte shit, en wanneer die resulterende kunstwerkjes ergens worden geplant en wortels van verbeelding schieten, dan nodig ik je van harte uit om deze op te eten, en dus zelf te kannibaliseren.
Om te overleven is cultureel kannibalisme een woest aanhoudend circulair proces. Het is de heilige vogel van Walter Benjamin die tollend weer de stormachtige geschiedenis wordt ingeschopt, puin eet en voor de eeuwigheid blijft poepen.13
Kan je nu eindelijk het kabaal horen?
Toen liet ik een windje
om de wind te breken.
En er is een geurtje aan ...
+++
Joeri Verbesselt
doet artistiek onderzoek naar dystopisch optimisme als denktool om beelden rond ecologische bestaansonzekerheid te denken en te maken. Zijn werk kan resulteren in verschillende vormen: schrijfsels, films en performances. Hij maakt deel uit van de onderzoeksgroepen ‘deep histories fragile memories’ (LUCA School of Arts, Sint-Lukas Brussel) en het Lieven Gevaert Centre for Photography, Art and Visual Culture (KU Leuven), en wordt ondersteund door een aspirantenbeurs van het Vlaamse Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO).
Noten
- Avramescu, Cătălin. An Intellectual History of Cannibalism, vertaald uit het Roemeens door Alistair Ian Blyth, 2003/2009, p. 10. ↩
- Citaten uit het dagboek van Columbus, geciteerd in: Morandeira Arrizabalaga, Julia. “Canibalia,” Oberon 1, 2015,p. 98. ↩
- De Felice, Fortunato Bartolomeo. Yverdon Encyclopaedia, 1770: artikel over ‘vlees’, zoals geciteerd in: Avramescu, p. 155. ↩
- Sade, Marquis de. Juliette, vertaald uit het Frans door Austryn Wainhouse, 1797/1968, n.p. ↩
- Morandeira Arrizabalaga, p. 101. ↩
- Bary, Leslie. “Oswald de Andrade’s ‘Cannibalist Manifesto’”, Latin American Literary Review, 1991, pp. 35-36. Belangrijke precedenten voor dit manifesto: Michel de Montaigne, “Over de kannibalen”, De essays, vertaald uit het Frans door Hans van Pinxteren, 1580/2010; Picabia, “Manifeste Cannibale,” Dadaphone, 1920, p. 7; en het Parijse avant-gardetijdschrift Cannibale (1920). Oswald de Andrade en navolgers prefereerden de term ‘antropofagie’ in plaats van ‘kannibalisme’, omdat het laatste meer vleselijk is. ‘Antropofagie’, in de betekenis die Andrade eraan gaf, gaat om een ‘mens-zijn’ als culturele entiteit. ↩
- Lima, Luiz Costa. “A vanguarda antropófaga”, Nuevo texto crítico 23/24, 1999, p. 129, geciteerd in: Madureira, Luís. “‘A Flat Carnivalesque Intention of Being a Cannibal’, Or, How (not) to Read the Cannibal Manifesto”, Ellipse 9, 2011, p. 22. ↩
- Fisher, Mark. Capitalist Realism: Is there no alternative? 2009, pp. 1-15. ↩
- James Baldwin in de film: Peck, Raoul. I Am Not Your Negro, 2016. ↩
- Naar Haraway, Donna J. Staying with the Trouble. Making Kin in the Chthulucene, 2016, p. 102. ↩
- Deze alinea betreft een adaptie van een fragment uit een roman van Leigh, Julia. The Hunter, 1999, p. 91, en de beschrijving van Caniba door Columbus. ↩
- Ik wijs hiervoor ook graag op de tekst van hooks, bell. “Eating the Other: Desire and Resistance”, in Black Looks: Race and Representation, 1992, pp. 21-39. ↩
- Benjamin, Walter. “Theses on the Philosophy of History,” in Hannah Arendt (red.), Illuminations, vertaald uit het Duits door Harry Zohn, 1969, p. 249. ↩