Recensie

Futurisme of nostalgie?

Johan Pas
Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, AP Hogeschool

Otaku voor gevorderden

‘Onder een kersenboom in het Ueno park in Tokio zat ik een manga te lezen terwijl ik luisterde naar de muziek van Utadu Hikari op mijn iPod. (...) Ik voelde me veel intenser met de Japanse cultuur verbonden dan ik me voordien realiseerde. Het voelde aan alsof deze plaats en situatie, zowel de echte als de ingebeelde, veel dichter bij mij stonden, bij wie ik was, en bij wie ik wilde zijn.’

In de sfeer van de epifanie die Edward Gibbon in de achttiende eeuw tussen de ruïnes van het Forum Romanum ervoer en hem aanzette tot het schrijven van Decline and Fall of the Roman Empire, evoceert Didier Volckaert het moment dat hem triggerde tot een wending in zijn artistieke loopbaan.

De documentaire filmmaker Didier Volckaert, sinds de vroege jaren 90 actief in het domein van de visuele antropologie, was toe aan professionele en artistieke herbronning. Hij wist precies wat hij in zijn zoektocht naar de waarheid gemist had: de schoonheid. Een even ontnuchterende als ontregelende vaststelling én het begin van een artistieke vraagstelling. Het vormde de start van (project)Metabo, een onderzoeksgebied waarin Volckaert materiaal uit anime films en mangastrips, avant-gardefotografie en experimentele film, popcultuur en hedendaagse kunst wilde mergen tot een nieuwe fusie.

Volckaerts euforie ging echter ook gepaard met argwaan: ‘Ik besefte dat dit een gevaarlijk idee was, een romantische luchtspiegeling vol potentieel exotisme, culturele reductie en andere ethische valkuilen.’ Het gevaarlijke idee kreeg desalniettemin gestalte in een doctoraatsonderzoek, vanaf 2013 uitgevoerd aan het Royal Institute for Theatre, Cinema and Sound (RITCS) en de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Op 12 september 2018 presenteerde Volckaert de resultaten van dit artistiek onderzoek, dat de titel Otaku Strategies for the Artist kreeg. Volckaert stelde scherp op de otakucultuur – een populaire subcultuur die gebaseerd is op de fictieve werelden en personages uit mangastrips en anime, een genre van Japanse animatiefilms – en onderzocht het potentieel ervan voor zijn/de artistieke praktijk. Daarbij hanteerde hij enkele relevante uitgangspunten, zoals het feit dat Japan al sinds de negentiende eeuw een min of meer westerse fantasie is (denk aan het japonisme dat de westerse avantgarde domineerde tijdens het fin de siècle), en het feit dat de output van zijn onderzoek zelf een artistieke waarde moest hebben.

Terwijl otaku in Japan een eerder negatieve connotatie heeft en refereert aan verslaving en obsessie, is het volgens de onderzoeker in het Westen minder pejoratief beladen en verwijst het naar een breder fandom van de Japanse popcultuur. Dat Volckaert zelf ‘otaku’ is, steekt hij niet onder stoelen of banken.

Zijn identificatie gaat zo ver, dat hij voor de publicatie van zijn onderzoek de otaku-naam Ikari ‘Ellis’ Katsumi aannam. Tegelijkertijd voorziet hij het fenomeen van een referentiekader en een toolbox om het te analyseren, wat resulteert in een vorm van meta-otaku. Volckaert koppelt zijn persoonlijke fascinatie voor de Japanse popcultuur aan een kritische lezing van de westerse filmgeschiedenis, en roept daarbij relevante vragen op over identiteit, seksualiteit, technologie en natuur.

Samen met een grondige analyse van de strategieën van anime en de effecten daarvan op de otaku-subcultuur, resulteerde dit in beeldende werken in diverse technieken (foto’s, zeefdruk, lino et cetera), een website metabo.club en twee lijvige boekpublicaties: Animated Life/Otaku Futurism en The Invention of Crusoe. Het door de kunstenaar gerealiseerde beeldmateriaal duikt zowel op de site als in beide boeken op, aangevuld met materiaal dat hij tijdens zijn onderzoek verzamelde. Beide boeken, volledig door de onderzoeker/ kunstenaar geconcipieerd in samenwerking met vorm- en uitgever Luc Derycke, staan op zichzelf, maar hebben ook een complementaire relatie. Het eerste boek voorziet het tweede van een context, terwijl het tweede een demonstratie is van de conceptuele uitgangspunten die opgevoerd worden in het eerste.

Animated Life/Otaku Futurism heeft het formaat van een mangaboek en telt niet minder dan 720 pagina’s. Het kan geïnterpreteerd worden als een door de kunstenaar gecureerd bronnenboek met talrijke full page beelden uit de westerse kunstgeschiedenis, de filmgeschiedenis en de Japanse anime- en mangacultuur, afgewisseld met citaten en stukken tekst door de kunstenaar. Het complexe boek kent twee ingangen, die twee verschillende narratieve en visuele sequenties (een Engelse en een Japanse) suggereren. Die twee lijnen met dezelfde tekst maar verschillende beelden, raken elkaar letterlijk op de centerfold van de publicatie. De ontmoeting tussen Oost en West tot uiting gebracht in de vorm van het boek, als het ware.

The Invention of Crusoe is daarentegen een autonoom kunstenaarsboek dat ook los van het onderzoek gelezen kan worden. De genummerde oplage van slechts 75 (manueel genummerde) exemplaren situeert de publicatie in de traditie van de bibliofiele en exclusieve edities. Dat staat in contrast met de populaire, aan een massamedium ontleende iconografie van het boek. Het is een lineair maar gefragmenteerd ogend narratief in woorden en beelden, waarbij de auteur zich bedient van screenshots uit de populaire SF-animereeks Neon Genesis Evangelion (Hideaki Anno, 1995-1996). Die worden gelardeerd met een alternatieve versie van Defoe’s Robinson Crusoe (1719), door de auteur subtiel voorzien van een alternatieve wending met een open einde. Volgens de auteur is zijn boek geen roman, manga of anime, maar situeert het zich ergens tussen deze genres. Volckaert combineerde de tekst, die opgedeeld werd in 19 hoofdstukken, met honderden screenshots uit de animereeks. De lezer/kijker kan zelf bepalen of hij tekst en beeld afzonderlijk leest, dan wel de relaties tussen beide opzoekt. Dit boek moet, naar Japans model, van achter naar voor gelezen worden.

Filmmaker Volckaert kiest resoluut voor het medium boek en toont daarmee aan dat een autonoom kunstenaarsboek kan fungeren als volwaardig vehikel voor een artistiek doctoraat. Daarbij stapt hij buiten zijn comfortzone en waagt hij zich als debutant in het genre op glad ijs. Maar uitglijden doet hij niet. Beide boeken zijn doorwrochte en lijvige, maar fysiek compacte volumes, die vormelijk geïnspireerd zijn op de Japanse manga en daarbij getuigen van een professionele uitvoering en een kordate aanpak. De glossy uitvoering en correcte afwerking geeft beide boeken de look and feel van een commercieel, mainstreamproduct, iets dat ver af lijken te staan van de output van een doctoraat in de kunsten. Volckaert bewijst daarmee dat het resultaat van een artistiek onderzoek in de eerste plaats artistiek is, een creatie die, indien nodig, vergezeld gaat van een discursieve component. Door hun uitvoering zijn deze boeken ook enigszins misleidend. Het tegendraadse karakter van opzet en inhoud wordt als het ware gemaskeerd door het pop-karakter van hun uitzicht. Het zijn wolven in een schapenvacht, en dat is niet toevallig een uitdrukking die weleens gebezigd wordt om het medium kunstenaarsboek te omschrijven.

Niettegenstaande het fascinerende onderzoeksgebied, het experimentele opzet en de precieze uitvoering van de publicaties, is er iets fundamenteel ambigu aan Volckaerts project. In de thematiek die de onderzoeker aansnijdt en de artistieke publicaties die het onderzoek demonstreren, lijkt de onderzoeker een oncomfortabele spreidstand te hanteren. Waar Volckaert aan de ene kant naar de otaku-subcultuur verwijst als naar een geëngageerd globaal avant-gardisme, lijkt hij zelf ten prooi te vallen aan een nostalgisch en erotisch getint escapisme. Otaku staat namelijk niet in de realiteit, maar is een idealistisch alternatief voor de werkelijkheid. Het is een droomwereld om je in terug te trekken wanneer de rauwe realiteit hard om te dragen wordt. Waar in beide boeken aan de ene kant een sensueel eroticisme wordt geëvoceerd, voel je aan de andere kant constant de koude virtualiteit van de artificiële manga- en animekarakters. In Volckaerts discours en iconografie duikt het beeld van de transgender op, terwijl het overgrote deel van het beeldmateriaal in het teken staat van een eerder stereotiep mannelijk seksisme. Volckaerts verwijzingen naar de hedendaagse kunst lopen wat mank wanneer ze botsen op de eerder banale kitschesthetiek van zijn manga- en animebronnen. Deze contradicties bemoeilijken Volckaerts aanspraken op een nieuwsoortig futurisme. In wezen komt het conflict neer op het feit dat Volckaert de otaku-cultuur opvoert als een nieuwe globale avant-garde, terwijl zijn verwijzingen en appropriaties van deze jaren 90-iconografie getuigen van exotisme en nostalgie. Hier loopt Volckaert als otaku-fan Volckaert als kritische onderzoeker af en toe voor de voeten. In plaats van een nieuwsoortige avant-garde aan te kondigen, lijkt Otaku Futurism eerder ingebed in een laattwintigste-eeuws postmodernisme. Deze spreidstand tussen vooruitblikken en terugblikken, tussen het lokale en het globale, had een pittig onderzoeksgebied kunnen opleveren, maar markeert nu eerder een blinde vlek. Dit markeren gebeurt echter op een geraneerde en elegante manier, die zowel intellectueel als visueel plezier oplevert. Volckaerts boekpublicaties roepen veel vragen op en beantwoorden er weinig, maar ze verleiden en verrassen. Misschien is dat de belangrijkste verdienste.

+++

Johan Pas

Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen, AP Hogeschool

johan.pas@ap.be