Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 28 nr. 2, pp. 76-77
Een ongehoord geluid. De saxofoonklas van het Koninklijk Conservatorium Brussel tussen 1864 en 1904
Een ongehoord geluid is de herwerkte versie van het proefschrift dat Kurt Bertels in 2020 verdedigde aan de Vrije Universiteit Brussel en het Koninklijk Conservatorium Brussel. Het is het eerste boek dat het intrigerende verhaal ontsluit van de geschiedenis van de saxofoon in het negentiende-eeuwse Brussel.
In de jaren na de onafhankelijkheid van het jonge koninkrijk België hoorde men dikwijls de verhalen over ‘regen die in Parijs valt, en druppelt in Brussel’. Zowel politiek als muzikaal hadden gebeurtenissen of beslissingen die in Parijs plaatsvonden hun invloed in Brussel en werd het Belgische muziekleven gemodelleerd naar Franse voorbeelden. Als muziekliefhebber wou koning Leopold I van zijn nieuwe koninkrijk een belangrijke culturele speler maken en hij koos als leidende figuur de Belg François-Joseph Fétis (1784-1871), die in Parijs, dé bakermat van de muzikale revolutie, zijn strepen had verdiend. Fétis had gestudeerd aan het Conservatoire national supérieur de musique in Parijs, was er hoogleraar compositie en bibliothecaris geweest en was een gerenommeerd musicoloog en muziekcriticus. Nadat hij een plan had opgesteld voor de organisatie van het muziekleven in het jonge koninkrijk België, met een centrale plaats voor het Brusselse conservatorium, waarvan hij vanaf 1 mei 1833 de eerste directeur werd. Fétis had in Parijs nauwe contacten gehad met Adolphe Sax (1814-1894) en toonde zich in zijn talrijke musicologische bijdragen een fervent verdediger van de nieuwe uitvindingen van zijn landgenoot. Als directeur van het conservatorium van Brussel gaf hij zijn Franse vrienden helemaal het nakijken toen hij als eerste, in 1867, een saxofoonklas oprichtte.
Net als Fétis in 1867, verricht Kurt Bertels meer dan honderdvijftig jaar later baanbrekend werk voor de saxofoon. Hij schetst in Een ongehoord geluid als eerste onderzoeker een beeld van de internationale historische context van deze allereerste Brusselse saxofoonklas. Bertels verricht pionierswerk op twee vlakken: het ontsluiten van het historische repertoire voor de saxofoon, en de link met de historische uitvoeringspraxis. In een eerste, inleidend hoofdstuk bespreekt de auteur kort de geschiedenis en de praktijk van de saxofoon. In het voornaamste corpus uit het boek vertelt hij het boeiende verhaal van de allereerste saxofoonklas in het negentiende-eeuwse Brussel en de pogingen om het nieuwe geluid te promoten in het muzieklandschap en de concertpraktijk. We lezen een vergelijkbaar verhaal over wat zich afspeelt in Parijs, waar Sax zelf tijdens concerten in zijn eigen concertzaal het ongehoorde geluid van de saxofoon aan de muziekwereld voorstelt. Sax doet een beroep op zijn vrienden en collega’s uit het Parijse conservatorium en het Gymnase Musical Militaire en vraagt hen om het nieuwe geluid van repertoire te voorzien.
In het eerste deel gaat de auteur verder gedetailleerd in op leven en werk van de twee eerste leerkrachten van de Brusselse saxofoonklas. Het is opmerkelijk dat beiden klarinettist waren in een militaire muziekkapel. De auteur vertelt het verhaal van de samenwerking tussen het Koninklijke Muziekconservatorium en de Koninklijke Muziekkapel van de Gidsen en hun dirigent Jean-Valentin Bender (1801-1873). Verder leren we over de status van de saxofoonleraar op het conservatorium en de leerlingen uit de Brusselse klas. Bertels deed grondig onderzoek naar het didactisch materiaal en het repertoire dat in de klas gebruikt werd, en bespreekt de saxofoon-‘concours’ en de verplichte werken die gebruikt werden.
In het tweede deel van deze studie brengt de auteur de negentiende-eeuwse speelpraktijk in verband met de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk. Wat in eerste instantie lijkt als een vreemde en contradictorische onderneming, namelijk de historische uitvoeringspraxis koppelen aan een van de modernste instrumenten uit de muziekgeschiedenis, wordt in deze studie een boeiende reis met vele nieuwe inzichten. Doordat de saxofoon, gepatenteerd op 22 juni 1846 als nieuw instrument, niet wordt opgenomen in de wereld van de historisch geïnformeerde uitvoeringspraxis, was een systematische methode over de historische saxofoonpraktijk nog onontgonnen terrein. Voor zijn onderzoek is Kurt Bertels grondig te werk gegaan. Hij is niet alleen op zoek gegaan naar historische instrumenten, maar ook naar de (voor moderne saxofonisten minder voor de hand liggende) verschillende speelmanieren. Door intense studie van de historische saxofoonmethodes die in de Brusselse saxofoonklas werden gebruikt, komt Bertels tot nieuwe inzichten over de speelpraktijk (embouchure, vingerzetting en klankidioom) van de saxofoon. Op een geheel eigen en bewonderenswaardige manier komt hij tot een ongehoord geluid en heeft hij met zijn artistieke praktijk de historische saxofoon opnieuw onder de aandacht gebracht.
Het saxofoonrepertoire uit de negentiende-eeuwse Brusselse saxofoongeschiedenis dat Kurt Bertels ontsluit, is vergelijkbaar met het bekende negentiende-eeuwse repertoire voor blaasinstrumenten uit de ‘Parijse’ school. De werken in virtuoze, laatromantische stijl zijn ‘morceaux de concours’ die een ‘Gradus ad Parnassum’ bevatten aan technische en muzikale moeilijkheden die een conservatoriumstudent moet overwinnen. Vaak gebruiken componisten thema’s met variaties of fantasieën op bekende operamelodieën uit die tijd, steeds met invloeden uit de populaire salonmuziek. De Brusselse werken van de hand van de toenmalige leraren Nazaire Beeckman (1822-1900) en Charles Gustave Poncelet (1845-1903), hoefden niet onder te doen voor de Parijse tegenhangers van Jérôme Savari (1819-1870), Paul Agricol Genin (1932-1903), Joseph Arban (1825-1889), Hyacinthe Klosé (1808-1880) of Léon Chic (1819-1916), of voor die van de in Parijs werkende Belgen Jules Demersseman (1833-1866) en Jean-Baptiste Singelée (1812-1875).
Pendant van het geschreven werk van Bertels zijn twee cd’s. The Saxophone in 19th-Century Brussels (Etcetera Records) is een verzameling van het originele ‘Brusselse’ repertoire dat hij samen met pianist Bert Koch op een bewonderenswaardige manier verdedigt. Naast de werken van Beeckman en Poncelet zijn de Méditation, opus 21 (1901) van Joseph Jongen en de Improvisation (1906) van Paul Gilson (1865-1942) de meest opmerkelijke werken, die het artistieke niveau van de leerkracht-componisten ver overstijgen.
De concertante werken voor saxofoon van Gilson nemen een unieke plaats in de geschiedenis van het repertoire van het nieuwe instrument in. De belangrijkste Belgische componist van zijn generatie werd in 1900, op het juiste moment in de saxofoongeschiedenis, benoemd als ‘cursusgelastigde’ voor ‘harmonie théorique’ aan het Brusselse conservatorium. Hij kwam in de geschiedenisboeken terecht als de eerste componist die twee volwaardige concerti componeerde voor saxofoon, in 1901 en 1902. De oorsprong van Gilsons Premier Concerto ligt echter in Amerika, in Boston, bij Elise Hall. Deze schatrijke dame van Franse afkomst vatte het plan op om een aantal vooraanstaande componisten de opdracht te geven om voor haar een concertant werk te componeren voor saxofoon en orkest. Zij initieerde met deze 22 opdrachten aan onder andere Claude Debussy (1862-1918), André Caplet (1878-1925), Vincent d’Indy (1851-1931) en Florent Schmitt (1870-1958) de klassieke canon van de saxofoonliteratuur. De twee concerti van Gilson benutten alle typische kenmerken van kracht en virtuositeit van het instrument, en ze zijn muzikaal-inhoudelijk een grote muzikale stap vooruit, vergeleken met het ‘concours’-repertoire. Omdat de technische eisen van het Premier Concerto voor Elise Hall allicht te hoog lagen, heeft ze het werk nooit zelf gespeeld en stuurde ze de symfonische partituur retour aan de componist, waarna het voor meer dan een eeuw zoekraakte. Als tijdens het lopende onderzoek van Bertels het manuscript van de symfonische versie als bij wonder wordt teruggevonden, is dit voor Bertels een godsgeschenk en kan hij het na 119 jaar opnieuw laten klinken. Het resultaat is een tweede, baanbrekende cd Works for Saxophone and Orchestra by Paul Gilson (Etcetera Records) met het Symfonieorkest Vlaanderen o.l.v. Jan Latham Koenig, met naast de twee concerti voor altsaxofoon ook het Récitatif et Sérénade voor tenorsaxofoon. Na de dood van saxofoonleraar Poncelet in december 1903 haalde François-Auguste Gevaert (1828-1908) de saxofoonklas uit het curriculum. Pas vijftig jaar later zou François Daneels (1921-2010) de derde leraar worden van een nieuwe saxofoonklas in Brussel. Door dit vacuüm van een halve eeuw heeft Gilson zijn eigen werken voor saxofoon in Brussel nooit horen klinken.
Het onderzoek naar de Brusselse saxofoonklas toont aan dat er nog veel terrein braak ligt voor toekomstig onderzoek. Bertels stelt terecht dat het ‘tijd wordt dat de aandacht verschuift van Sax en zijn Parijse context’ naar wat zich muzikaal afspeelde (vooral in België) in de negentiende eeuw. Het muziekleven in het negentiende-eeuwse Brussel en vooral de muziek voor blazers is een nog weinig ontgonnen goudmijn voor muzikaal-historisch onderzoek. Het is hoopvol wachten op vergelijkbaar onderzoek naar klarinettist Joseph Blaes (1814-1892), La Grande Harmonie en Charles-Louis Hanssens (1802-1871), trompettist Alphonse Goeyens (1867-1950) of instrumentenbouwer Victor-Charles Mahillon (1841-1924), of onderzoek naar het allereerste klarinetensemble van Gustave Poncelet, dat met zijn klank van 22 klarinettisten reeds in 1904 Richard Strauss verbaasde. Of, voor wie bij het onderwerp van de saxofoon wil blijven: het baanbrekend werk dat Daneels heeft verricht voor de saxofoon in kamermuziekverband.
De juiste toon is alvast gezet met dit boek. Zowel het onderzoek als het boek van Kurt Bertels bewijzen in woorden en klanken dat het ongehoorde geluid opnieuw tot leven komt. Ze illustreren op perfecte wijze het adagium ‘when you say something differently, you say something different’ van Bruce Haynes (1942-2011), specialist in de historische uitvoeringspraktijk. Een ongehoord geluid is een aanrader voor alle liefhebbers van muziekgeschiedenis en een ‘must-have’ voor iedere saxofonist.