Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 22 nr. 1
Mass theatre in interwar Europe brengt de geschiedenis van het massatheater tijdens het interbellum in kaart. Zoals de titel aangeeft, focussen de redacteurs hierin specifiek op de geschiedenis van het massatheater in Vlaanderen en Nederland in vergelijking met dit genre in andere Europese landen. Ze beschrijven een theaterhistorische episode die gekenmerkt werd door een vreemde kruisbestuiving tussen politiek en kunst. Dat kunst en politiek een gevoelige relatie tot elkaar hebben, hoeft vandaag weinig betoog. Kritiek vereist afstand en wanneer deze verdwijnt, loert het gevaar van dictatuur.
De auteurs van het boek hanteren de term socio-theatrical event als koepelterm om een genre te benoemen dat erg populair was tijdens het interbellum. Het betrof multimediale evenementen die vaak theater, dans, acrobatie, zang en voorlezingen combineerden. In het eerste deel van het boek wordt dit fenomeen omschreven en theoretisch gekaderd aan de hand van het massaspektakel De leeuw van Vlaanderen (Antwerpen, 1938). Deel twee betrekt dit op de Lage Landen. Het derde deel ten slotte, geeft een concreet beeld van de vele uiteenlopende vormen van dit genre aan de hand van een aantal opmerkelijke case studies.
Een socio-theatrical event onderscheidt zich door de context die primair socio-politiek is in plaats van esthetisch. Steeds staat één doel voor ogen: de toeschouwer activeren. Een van de vroegste verschijningsvormen is de zogenoemde agitprop in voormalig Sovjet-Rusland. Uit het voorgaande kunnen we drie aspecten afleiden die kenmerkend blijken voor het genre: het belang van de toeschouwer, de intrinsieke band met de grote ideologieën in de twintigste eeuw en de verhouding tot de publieke ruimte.
Mass theatre in interwar Europe heeft in de eerste plaats een geschiedkundige inzet. Het boek levert een gedetailleerd beeld van de massaspektakels aan de hand van foto's, tekeningen, af ches; enkele nauwgezette beschrijvingen van voorstellingen; citaten van mensen actief in de theaterpraktijk destijds en van toeschouwers die voorstellingen hebben bijgewoond. Daarnaast bieden sommige auteurs ook een theoretische reflectie op die historische praktijk. In het eerste deel van het boek staat Thomas Crombez stil bij de ideologische diversiteit van de massaspektakels en hij vraagt zich af hoe het komt dat dit genre zowel voor communistische, socialistische, nationalistische als katholieke propaganda aangewend werd. Hierbij komt aan het licht dat deze ideologieën over voldoende overeenkomsten beschikten om dezelfde artistieke technieken te kunnen aanwenden. Deze overeenkomst schuilt in de nadruk die ze leggen op gemeenschap en collectivisme. Evelien Jonckheere op haar beurt bespreekt in haar bijlage, Disciplined freaks and redskins. The Ghent performances of the American mass spectacles Barnum and Bailey (1901) and Buffalo Bill (1906), enkele freak shows in Gent aan het begin van de twintigste eeuw aan de hand van theoretische concepten van onder meer Foucault en Debord. Zij heeft het over massadisciplinering door internalisering binnen de organisatie van deze freak shows en vertelt hoe de shows een symptoom zijn van een tijdsgeest waarin het publiek langzaamaan vervreemd raakt van de realiteit en slaaf wordt van de consumptiemaatschappij.
Niet alleen beschrijven de auteurs de toenmalige theaterpraktijk aan de hand van bronnenmateriaal, ze plaatsen deze praktijk ook in een breder historisch kader en ze vergelijken de massaspektakels met andere theaterpraktijken. Zo zijn bijvoorbeeld de overeenkomsten tussen de massaspektakels en de historische avant-garde opvallend, zeker op vlak van hun doelstellingen. Beide willen een publiek engageren door de grens tussen performers en publiek op te heffen. Beide breken met het idee van de autonomie van kunst. Ze willen kunst en het alledaagse leven met elkaar verenigen. Kortom, beide vallen ten prooi aan eenzelfde utopisch denken. Tevens merken de auteurs een artistieke invloed op. Het hoofdstuk The catholic movement in Flanders beschrijft in dat opzicht hoe katholieke massaspektakels modernistische theatertechnieken integreerden.
Het laatste deel van het boek, dat ongeveer de helft van de omvang bedraagt, behandelt enkele casussen. Het genre bloeide vooral tussen de twee wereldoorlogen maar kende een voorafschaduwing in de grote nationale feesten tijdens de negentiende eeuw. In het hoofdstuk National feasts in the long nineteenth century demonstreert Frank Peeters hoe een politiek/ ideologisch programma getransformeerd kon worden in een massaspektakel. Onder invloed van het aan de romantiek ontsproten nationalisme bezong men hierin de eenheid van het land. In The machine on stage: two expressionist mass spectacles in the Netherlands behandelt Ad van der Logt enkele expressionistische massaspektakels. Staf Vos brengt in 'Variations on a cosmic rhythm'. Collective movement between dance, sport and politics de verhouding tussen dans en massaspektakels in kaart. Hij toont meer bepaald aan hoe enkele nieuwe danspedagogieën ideologisch werden opgepikt en in socio-theatrical events geïntegreerd. In Herman van Overbeke and the open-air theatre in Ghent. Between scenic innovation and medieval traditionalism richt Karel Vanhaesebrouck zich op een regisseur die gespecialiseerd was in het maken van openluchtspektakels. De laatste casus The pilgrimages of the Yser (1948-1970) focust op de IJzerbedevaart. Ondanks een duidelijk verval van het genre na de Tweede Wereldoorlog, blijven varianten bestaan. Van den Dries stelt vast dat dit spektakel onderhevig is aan eenzelfde logica. Zo heeft ook de IJzerbedevaart als doel mensen te overtuigen. Dit kan als een interessante waarschuwing gelden: de romantiek is verleidelijk, nog steeds beroepen politieke partijen zich hierop.
Mass theatre in interwar Europe is in zijn geheel een mooie publicatie, die slaagt in het opzet dat de redacteurs vooropstellen: een duidelijk beeld geven van dit fenomeen in Vlaanderen en Nederland. Het uitgebreide bronnenmateriaal biedt een goede kijk op die historische periode en de toenmalige theaterpraktijk die zeer sterk verbonden was met de politieke en sociale omwentelingen. Het boek leest vlot en is met zijn 164 pagina's beperkt in omvang. Dit verhoogt de leesbaarheid, maar staat diepgang op enkele momenten in de weg. Verschillende aspecten die worden aangehaald zouden meer aandacht mogen krijgen, zoals bijvoorbeeld het verband tussen de ideologisch geïnspireerde massaspektakels en de historische avant-garde; de rol van de ruimte met betrekking tot de spektakels of de rol van de massa in de twintigste eeuw. Deze onuitgewerkte thema's vormen wellicht stof voor volgende boeken.