This article was part of FORUM+ vol. 24 no. 1, pp. 3
In zijn artikel “Tegen het supplement” verzoent Dieter Lesage academici en kunstenaars door te beweren dat het uiteindelijk allemaal om tijd gaat. Tijd om te kunnen (onder)zoeken. Voor de academicus én de kunstenaar. Lesages artikel spreekt niet alleen aan vanwege wetenschappelijke redenen, maar voor mij ook vanwege persoonlijke. Het artikel herinnerde mij aan mijn eerste FORUM+ redactievergadering. Het moment dus waarop ik als nieuwsgierige, misschien wat hoogmoedige theatermaker voor het eerst plaatsnam tussen die goed ingelichte en overtuigde academici. Natuurlijk was ik beducht voor het niveau van de beraadslagingen, de bekend veronderstelde namen en publicaties, maar vooral ook voor het nauwelijks onderdrukt gegrinnik nadat ik iets zou hebben gezegd. Maar ik was opgetogen door het open, onbevooroordeelde karakter van de bijeenkomst, waarin elke bijdrage welkom was. Ook die van een geestdriftige theatermaker. Lesages artikel is een vergelijkbare hartelijke verwelkoming.
Dergelijke handreikingen zouden wij als kunstenaars ook wat meer richting het onderzoek, richting de academici kunnen doen. Want vooralsnog staat de kunst, het kunstvakonderwijs, maar zeker ook het vakgebied waarin ik werkzaam ben, de theaterkunst, nog steeds huiverig tegenover academisch onderzoek. Ik herinner me een collega-theatermaker wiens onderzoeksaanvraag werd gehonoreerd en die er, in plaats van blij te zijn, tegen collega’s alleen maar met wegwerpgebaren over sprak. Bang dat wij hem als een overloper, een ex-kunstenaar zouden ontmaskeren. Onderzoek staat in sommige artistieke kringen namelijk voor alles wat in de buurt komt van het ‘onder woorden brengen’, van de ondergraving van de intuïtie, van de aantasting van de ruimte voor het onlogische, voor trivialiteit, voor het onverantwoorde, het onverantwoordelijke en het vrije. Maar juist daar zit Lesages uitgestoken hand. Hij pleit voor de acceptatie van min of meer alle kunstzinnige uitingen als wetenschappelijk onderzoek. Hij stelt zelfs voor, tegen de huidige tendens in, om af te zien van schriftelijke explicaties bij het werk. Een dans kan (het resultaat van) wetenschappelijk onderzoek zijn. Zelfs zonder schriftelijke toelichting. Zonder secundaire literatuur.
Er is een verschil tussen primair en secundair schrijven. Een verschil tussen het schrijven van artistiek tekstmateriaal aan de ene kant en het schrijven als verantwoording van artistiek tekstmateriaal aan de andere. Voor mij is dat verschil wezenlijk geweest. Vanaf mijn toneelschooltijd was schrijven een belangrijke emancipatie. Het was een manier om de opleiding, het werk, mijn onderzoek zo men wil – namelijk toneelspeler worden – uit de passiviteit, uit de sfeer van het lezen, het oefenen, het luisteren, uit de secundaire literatuur en de eerdere opvattingen te halen en agerend te maken. Een manier om het hele wereldrepertoire niet alleen maar te omarmen en je ‘eigen te maken’, maar het ook te attaqueren, ja zelfs te beconcurreren. Schrijven als een vorm van assertiviteit. Vanaf het moment dat je beseft dat je eigenlijk nooit genoeg weet om, volledig bevoegd, van het lezen in het schrijven over te gaan, kun je net zo goed metéén met schrijven beginnen. Je erin oefenen en dat als onderzoek zien. Pieter De Buyssers theaterproloog in dit nummer, “Het puntje van de tong”, is er een prachtig voorbeeld van.
Dit eerste nummer in samenwerking met Amsterdam University Press bevat tevens een beeldessay van kunstfotografe Charlotte Lybeer, die vorig jaar haar doctorstitel in de Kunsten behaalde. Matthias Heyman schreef een kort essay over een mysterieuze collage van de bekende jazztrompettist en -vocalist Louis Armstrong, en Toon Brouwers keert terug naar 1954, toen hij als jonge knaap in het publiek zat bij Midzomernachtsdroom, opgevoerd ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen. Jan Dewilde bespreekt in zijn vaste rubriek Ex Libris opnieuw een bijzonder archiefdocument: vier unieke, want verloren gewaande autografen van de Italiaanse componist Gaspare Spontini, omschreven als ‘de grootste muziekhistorische vondst van de eenentwintigste eeuw’. Voorts publiceren we weerom enkele recensies: Klaas Tindemans nam het pas verschenen boek over het onderzoek in de kunsten aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen kritisch onder de loep; Kevin Voets luisterde naar de recente dubbel-cd van componist Wim Henderickx; en Jan Dewilde bespreekt een essaybundel over Igor Stravinsky. Ten slotte nog dit: FORUM+ heeft een nieuwe website waarop alle artikelen vanaf nu ook digitaal geraadpleegd kunnen worden.