Onderzoeksmethoden in de kunsten

Vijf reflecties. Over schrijven, archiefonderzoek en associatieve preoccupaties

Hannah Van Hove

In vijf reflecties verkent Hannah Van Hove, vanuit haar eigen schrijf- en onderzoekservaringen, wat het betekent om in het onderzoeksproces de ‘ik’, meestal ogenschijnlijk weggecijferd in academische teksten, te benadrukken. Een centrale vraag bij deze bedenkingen betreft de invloed van de onderzoekservaring zelf op ideeën over taal als methodologisch instrument, wetenschappelijke argumentatie en de waarde van onderzoek.

In five reflections, Hannah Van Hove relies on her writing and research experience to explore what it means when the research process draws attention to the ‘I’ that usually is ostensibly suppressed in academic texts. A key question throughout these reflections concerns the influence of the research experience on ideas about language as a methodological instrument, scientific reasoning and the value of research.

Vanuit mijn eigen schrijfpraktijk en onderzoek naar het werk en leven van Britse experimentele auteurs verken ik in de volgende reflecties – begeleid door een paar belangrijke citaten van hedendaagse schrijvers – wat het betekent om met taal te werken en wat er gebeurt als we de subjectieve aard van (archief)onderzoek erkennen. Mijn bedenkingen stellen – soms expliciet, soms eerder impliciet – enkele van de procedures en werkwijzen ter discussie die in de academische wereld vaak standaard herkend worden als objectieve, methodologische manieren om kennis te verwerven en te communiceren. Ik probeer hier met name verkennend af te tasten wat het betekent om de ‘ik’ in het onderzoeksproces, meestal ogenschijnlijk weggecijferd in academische teksten, te benadrukken. Een centrale vraag bij deze bedenkingen betreft de invloed van de onderzoekservaring zelf op ideeën over taal als methodologisch instrument, wetenschappelijke argumentatie en de waarde van onderzoek.

1 - Ik lees Carole Maso’s experimentele roman Ava (1993): een poëtisch, adembenemend werk waarin we de gedachten en herinneringen beleven die de laatste dag in het leven van Ava Klein uitmaken. Ava, een 39-jarige hoogleraar in de literatuur, heeft een zeldzame bloedaandoening en ligt op sterven in een ziekenhuisbed. Haar relaas, dat verdeeld is in drie secties (“Morning”, “Afternoon” en “Night”), is gefragmenteerd – zinnen krijgen een vollere betekenis door repetitie en variatie, alsook door de genereuze spaties tussen zinnen, die vormgeven aan stilte.

Een van Ava’s afdwalende gedachten in de namiddagsectie van het boek luidt:

The ideal, or the dream, would be to arrive at a language that heals as much as it separates. Could one imagine a language sufficiently transparent, sufficiently supple, intense, faithful so that there would be reparation and not only separation?1

Wanneer taal een instrument is, doemt de volgende vraag onvermijdelijk op: hoe geven we betekenis, hoe kunnen we zingeving bereiken wanneer de woorden die we gebruiken, de tekens oftewel ‘signifiants’ (om de terminologie van Saussure te gebruiken), niet inherent, niet essentieel betekenisvol zijn?2

Deze kwestie van representatie, van het wantrouwen van taal als wat de Franse schrijfster Nathalie Sarraute in 1956 ‘l’ère du soupçon’ noemde, is een kwestie waarmee ik, soms bewust, vaak onbewust, worstel gedurende mijn onderzoek naar de naoorlogse Britse experimentele roman en in mijn eigen praktijk als schrijfster.3

2 - In mijn eigen schrijven, mijn eigen onderzoek, wankel ik soms tussen twee uiteenlopende maar toch niet noodzakelijk tegengestelde manieren van werken: het zo precies mogelijk zijn en het toestaan van niet-weten, het openstaan voor niet-besluiten.

Zoals Myung Mi Kim het zo mooi verwoordt:

I am the perpetual foreigner at the door of the demand to specify the purpose of the talk (what is it good for?). How to evoke a poetics that does not capitulate to terms sanctioned and policed by the prevailing, dominant discourses invested in the ‘point of the talk.’ It is not the certitude of truth-content but its permeations that attract, avulse, and engender acts of speaking. The talk, if in relation to the task of writing, cannot proceed by argument; it proceeds by enactment – the something made and the process of something being made.4

Een evenwichtsoefening?

3 - Er wordt vaak gezegd dat de ‘ik’ weggecijferd moet worden uit academische artikelen en academisch schrijven, dat de onderzoeker zijn of haar zogezegde afstand moet bewaren. Ik ben geïnteresseerd in wat er gebeurt wanneer wij deze conventies verleren en de subjectieve aard van het uitvoeren van onderzoek erkennen – het lichaam in het archief, bijvoorbeeld, de gedachten, emoties en projecties van de onderzoeker.

Soms lijkt het doen van onderzoek, het schrijven, me zo volkomen alledaags dat de vraag waarom ik het doe me overrompelt. Terwijl ik probeer uit te leggen aan iemand die ik net heb ontmoet wat ik aan het doen ben, en de woorden uit mijn mond tuimelen, heb ik het gevoel dat mijn zinnen allesbehalve authentiek zijn. De betekenis achter de summiere samenvatting van mijn onderzoeksonderwerp, al ettelijke keren herhaald, is zoek. Ik heb het gevoel de afgrond in te staren – ja, waarom? En dit is niet dezelfde vraag die achter de vraag van deze persoon verscholen zit, namelijk de vraag wat voor waarde mijn onderzoek, mijn praktijk heeft; waarom ik gefinancierd word om een heel kleine groep experimentele auteurs te bestuderen wanneer, zo luidt toch de implicatie, dat geld aan iets anders zou kunnen worden besteed, iets dat misschien (of zeer zeker?) meer onmiddellijk nuttig is…

Ik heb antwoorden op die vraag, hoewel ik niet bepaald geneigd ben die te beantwoorden en niet bepaald geïnteresseerd ben in het innemen van een defensieve positie. Neen, dit gaat eerder om de vraag naar mijn eigen redenen om deze auteurs te bestuderen. En soms weet ik het gewoonweg niet meer. Is dat aanvaardbaar? Is het aanvaardbaar te weifelen, te twijfelen, soms een lange tijd, over de vraag naar wat ik aan het doen ben, en waarom – nu, hier?

4 - Ik ben gefascineerd door het proces, de werkwijze van archiefwerk, de relatie die men heeft met het materiaal, de fysieke, lichamelijke daad die samengaat met het uitvoeren van dit onderzoek. In special collections reading rooms, onder toezicht van geduldige archivisten, ben ik niet enkel geïnteresseerd in het archiefmateriaal dat voor mij ligt, maar ook in de soms oncomfortabele, soms voyeuristische intenties die dit onderzoek met zich meebrengt.

Ook het idee van intentionaliteit in het archief fascineert mij; namelijk hoe dit te maken heeft met het creëren van zingeving, het ontleden van informatie. Dan is er nog de materialiteit van collecties – de dozen, de dossiers, de mappen vol archiefmateriaal, die vaak uitgedrukt worden in feet in de inventarissen, zo benadrukkend hoe taal letterlijk bestaat in ruimtelijke – en lichamelijke – vorm.

The incongruities of research experience, and the affective turns that orientate the reading subject, interrelate to the material conditions and power dynamics of the particular institution as well as the instantiating authority of the archive.5

Vaak zou men een groot deel van het archiefmateriaal (de boodschappenlijstjes, de facturen, de honderden briefjes van en naar vrienden of familie die geen enkele verwijzing naar het schrijven bevatten, enzovoort) als ‘onnuttig’ kunnen bestempelen, en vaak zijn dit documenten die ons herinneren aan het feit dat het dagelijkse leven simpelweg deel uitmaakt van de levens van deze auteurs – natuurlijk!

Een vanzelfsprekend en toch verbazingwekkend feit.
Iets wat, om de een of andere reden, nooit stopt frappant te zijn: de dagelijkse sleur van het schrijven, de kladversies, de afwijzingen, de bundels en bundels papier. Ik schrijf dit neer in mijn notities, alsof dit een ongelooflijk goed verborgen geheim is: schrijven noodzaakt het doen van schrijven. Aha! Natuurlijk.

5 - Het doen van archiefonderzoek en de praktijk van het schrijven onderstrepen altijd hoeveel zaken nooit geweten kunnen worden, zelfs terwijl men kleine ontdekkingen doet. En natuurlijk kan het niet anders zijn. Want moest het toch zo zijn, dan zou dit op de een of andere manier zo verschrikkelijk definitief zijn: hier is een leven, hier is een stelling, en dit is
het,
hier.

+++

Hannah Van Hove

behaalde haar doctoraat in Engelse literatuur aan de Universiteit van Glasgow in 2017 en werkt momenteel aan een postdoctoraal onderzoeksproject over Britse experimentele vrouwenliteratuur aan de Vrije Universiteit Brussel. Haar gedichten en geschriften zijn onder andere verschenen in Adjacent Pineapple, Gutter en MAP Magazine.

havhove@vub.be

Noten

  1. Maso, Carole. Ava. Dalkey Archive Press, 2013, p. 163.
  2. Saussure, Ferdinand de. Cours de linguistique générale. Payot, 1922.
  3. Sarraute, Nathalie. L'Ère du soupçon. Gallimard, 1956.
  4. Kim, Myung Mi. “Anacrusis.” HOW2, vol. 1, no. 2, 1999, www.asu.edu/pipercwcenter/how2journal/archive/online_archive/v1_2_1999/current/readings/kim.html, laatst geraadpleegd op 1 juni 2020.
  5. Pester, Holly. “Archive fanfiction: Experimental archive research methodologies and feminist epistemological tactics.” Feminist Review, vol. 115, no. 1, 2017, pp. 114-129, p. 118.