Dialoog

Een hoek in het midden van de kamer

Ellen Schroven

Nawoord bij Pending walls, broken glass and blue striped glue van Berten Jaekers en Élodie Huet.

Pending walls, broken glass & blue striped glue. Een tentoonstelling van Élodie Huet, Berten Jaekers, Hypercorps Brussel, 13 tot 28 april 2018.

Tussen de expo Pending walls, broken glass and blue striped glue en deze tekst bevindt zich een zee van tijd, waarin niet één maar twee hittegolven dit land, zijn bewoners en hun herinneringen hebben overspoeld, met alle gevolgen van dien. Bij wijze van experiment besluit ik het door zon en warmte aangetaste netwerk van beelden en blinde vlekken waarin mijn bezoek aan Pending walls zich ondertussen heeft ingeschreven, in te zetten als een (allicht onbetrouwbaar, maar daarom niet minder bruikbaar) instrument voor een retrospectieve exploratie van een ruimte waarin twee kunstenaars hun praktijk aan elkaar toetsten.

Zittend aan mijn bureau noteer ik in chronologische volgorde de herinneringen die opdoemen als ik aan de expo terugdenk. Ik stuur het uit een of andere interne kantlijn opgediepte lijstje op naar Berten Jaekers en vraag hem of hij zin heeft om enkele nummers te voorzien van commentaar. En of hij mij kan vertellen hoe de hoek die hier als eerste op mijn blad verscheen, destijds in het midden van de kamer was beland.

Hij schrijft me dat hij altijd al gefascineerd is geweest door de onwaarschijnlijke precisie waarmee constructies, klein en groot, kunnen worden uitgevoerd. De bouw van een brug bijvoorbeeld, die begint op de beide oevers van een rivier, vanwaaruit de twee afzonderlijke delen naadloos op elkaar aansluiten, precies in het midden. In het beste geval uiteraard, want nu en dan loopt het mis en dat kan desastreuse gevolgen hebben, zoals de instorting van de voetgangersbrug in Miami, die vorig jaar tien doden eiste. ‘Wanneer ik dingen bouw, passen ze nooit volledig in elkaar en dat maakt het interessant om ze te maken, denk ik. Ik geniet ervan objecten te kopiëren, omdat het nooit helemaal klopt. Je vergroot de fouten die al in het origineel zaten en je voegt er zelf ongewild nog fouten aan toe’, schrijft hij.

De spanning tussen het precieze en de immer aanwezige mogelijkheid tot falen, die vervat ligt in elke menselijke handeling, spreekt uit alles wat hij maakt.

De twee kunstenaars hebben hun gedachten een hele tijd heen en weer gepingpongd alvorens hun werk hetzelfde te laten doen in de ruimte. De materiële vorm kreeg echter pas de vrijheid te bestaan toen het zoeken naar een link tussen hun afzonderlijke kunstenaarspraktijken losgelaten werd. Het beginnen met bouwen in de ruimte, zonder precies te weten wat of waarom, bleek het startschot. Het bracht me Hannah Arendts beschrijving van het ‘handelen’ in herinnering, één van de drie activiteiten die volgens haar onlosmakelijk verbonden zijn met het menselijk bestaan. De andere twee benoemt ze als ‘arbeiden’ – hetgeen we moeten doen om onszelf als levend organisme in stand te houden, bijvoorbeeld eten en slapen – en ‘werken’ – wat steeds in teken staat van efficiëntie. Al werkend creëert de homo faber een duurzame wereld van gebruiksdingen. Werken is dus een nuttige activiteit, al laat het onze vraag naar het nut van het nut pijnlijk onbeantwoord. Het handelen is voor Arendt het enige intrinsiek waardevolle onderdeel van het actieve leven. Het is namelijk een activiteit die om zichzelf ondernomen wordt – ongeacht het mogelijke resultaat – en daarenboven enkel tussen mensen kan plaatsvinden. Wie werkt weet wat hij doet, wie handelt weet dat volgens Arendt niet.

In aanloop naar de expo werd de aandacht van de twee kunstenaars getrokken door één bepaalde muur in de ruimte, en dan vooral door de hoek die de muur begrensde: ‘Er was iets mis met die hoek,’ schrijft hij, ‘te veel kantjes, te veel hoeken in één hoek, alsof er een foutje was ingeslopen en iemand op de fout was blijven verder bouwen.’ Zo was de hoek tot een trapje gegroeid, met verticale treden. Een trap waar je vanaf valt, of – zoals een trap dat is voor de Britten – een val waar je intrapt, als je te hard je best doet om te verstoppen wat is misgelopen. Dat wat men soms onbeholpen onder de mat of achter het behang tracht te vegen, daar wordt belgischerwijze, bij gebrek aan behangpapier of vloerkleed, gewoon een extra hoekje voor gebouwd.

De vreemde muur, traphoek incluis, werd gekopieerd in gipsplaat, 15 graden naar voren gekanteld en in het midden van de kamer geplaatst. De wand ging lijnrecht in tegen Van Dales omschrijving van een muur als ‘een rechtopstaand metselwerk van zekere hoogte en lengte, dat gewoonlijk dient als afsluiting en omsluiting’. Volgens deze definitie was de (met opzet geconstrueerde) scheve muur dus een contradictio in terminis. Een muur kan volgens Van Dale echter ook ‘iets’ zijn ‘dat afweert of buitensluit’. Maar dat was nu net het omgekeerde van wat deze constructie deed. Zichtbaar vanaf de straat nodigde het vreemde bouwwerk toevallige passanten uit om binnen te komen en de andere ingrepen en objecten in de ruimte te bekijken. Door het kopiëren, verplaatsen en kantelen van wat kort voordien nog een muur was, was het ding dus blijkbaar zijn naam kwijtgeraakt. De muur was een sculptuur geworden, aan één kant zorgvuldig afgewerkt met pleister, terwijl aan de andere kant het houten geraamte werd rechtgehouden door middel van verroeste, metalen stutten. Dergelijke steunpalen, ook wel stempels genoemd, worden gewoonlijk ingezet ter ondersteuning van een constructie die niet meer of nog niet sterk genoeg is om op zichzelf te staan. Een betonnen vloer wordt bijvoorbeeld net zo lang ondersteund tot de vloeibare materie is verhard. Het zijn dus tijdelijke hulpmiddelen om een overgang te begeleiden, van de ene toestand naar de andere. Ook hier in de ruimte vond een bepaalde transformatie plaats, al betwijfelde ik of er een punt zou komen waarop de stutten overbodig zouden worden.

Toen ik mijn blik langs de ruwe, onafgewerkte achterkant van de wand naar boven liet glijden, viel mijn oog op een onheilspellende vochtvlek die zich als een grillige vorm aftekende tegen het plafond. Een kopie, zo noteert de kunstenaar naast nummer twee op mijn lijstje, waarvan het origineel terug te vinden was in het toilet. Wat achterkanten (en bij uitbreiding ook onderkanten) doorgaans met elkaar gemeen hebben, is dat hun zichtbaarheid relatief beperkt is. Achter is om die reden vaak de plek, voorbehouden voor het mislukte, het overbodige of het lelijke, kortom: voor dingen die anderen niet hoeven te zien. In deze ruimte was achter echter even zichtbaar als voor. De kunstenaars hadden de filosofie van de traphoek – die het foutje dat hem in het leven had geroepen eerder uitvergrootte dan verdoezelde – radicaal omgekeerd door dat wat men doorgaans aan onze ogen probeert te onttrekken, open en bloot tentoon te spreiden. Hierdoor leek alles rondom mij – van barsten tot kunstwerken – in nieuwe, veranderlijke, a-hiërarchische relaties geplaatst, en begonnen de woorden in mijn hoofd hun vanzelfsprekendheid te verliezen.

Schuin boven de radiator hingen twintig tegen elkaar gekleefde strookjes spaanplaat, waarin de sporen van een zaagmachine zichtbaar waren. De inkepingen in de samengeperste houtvezels waren zorgvuldig langs elkaar geplaatst, zodat ze een ritmisch patroon van dansende letters (of waren het vogels?) vormden. Een lichtschakelaar die zich net iets te dicht langs het sculptuurtje bevond (en daardoor misschien zelfs een stuk van het kunstwerk was geworden – wie zal het zeggen), werd door een impulsieve bezoeker een paar keer ingedrukt en weer uitgeknipt, waardoor de ruimte op een onverwachte manier werd belicht. De spots vestigden onze aandacht op iets wat een restant van de hellende wand leek te zijn: een stukje muur dat zich achteraan in de kamer bevond en in de lucht werd gehouden door één robuuste stempel. Niet alleen de steunpilaar, maar ook de zwevende gipsplaat had een dragende functie: deze deed dienst als een hangende sokkel die een felblauwe geometrische sculptuur tegen de overstaande muur drukte. Hard genoeg om haar niet te doen vallen, zacht genoeg om haar niet te vervormen. Wederzijdse afhankelijkheidsrelaties werden secuur onderzocht door sokkels, schakelaars, stutten, muren en sculpturen die elkaars functie afwisselend overnamen en in vraag stelden.

Ter plaatse was ik ervan overtuigd dat de krachten waarmee de objecten op elkaar inwerkten precies zo waren gericht dat de constructie geen externe hulpmiddelen nodig had om zich staande te houden. Maar net zoals de vochtvlek bleek ook die zelfredzaamheid fictief. De blauwe sculptuur was namelijk aan de muur vastgekleefd. Dat noteert de kunstenaar ter hoogte van nummer zeven op mijn lijst. Omdat deze expo het ongekunstelde zo sterk thematiseerde, was ik blijkbaar vergeten dat ze zoals iedere andere tentoonstelling wel degelijk (ook) was gemaakt (en niet slechts gebeurd). Het maken van kunstwerken werd door Hannah Arendt onder de noemer ‘werken’ gecategoriseerd. ‘Handelen’ beschouwde ze als een vluchtige activiteit die geen tastbare dingen achterlaat en die daarenboven onlosmakelijk verbonden is met het spreken. In deze ruimte werd de initiële dialoog waarmee de kunstenaars hun project waren gestart echter verdergezet in objecten. Hun stille gesprek resulteerde in een geënsceneerde site die de grens tussen maken en gebeuren (of werken en handelen) zelf leek te onderzoeken.

‘Aangezien de uitkomst van het handelen altijd in het ongewisse blijft, en het werken grote successen kan boeken, is het verleidelijk om het werken hoger te waarderen. (...) Mensen zijn minder dan ooit in staat om de broosheid en grenzeloosheid als eigen, positieve structuur van het handelen onder ogen te zien’, schrijven Remi Peeters en Dirk De Schutter in hun boek Hannah Arendt, Politiek Denker. Die grenzeloosheid van het handelen werd hier gedemonstreerd door ingrepen die weliswaar werden geïnitieerd door kunstenaars, maar die doorwerkten tot voorbij wat intentioneel mogelijk kan worden gemaakt. Wat zich buiten bevond, werd binnengebracht, meestal doelbewust, zoals de foto van de ingezakte maquette die wat verder in de straat bij het vuilnis stond. En wij namen wat zich binnen bevond achteloos mee naar buiten, waar we het vergaten tot we er weer aan herinnerd werden, bij het zien van een vochtvlek in een verloren hoek, of tijdens een gesprek over barsten die het licht binnenlaten, op een vroege zomerochtend, tussen twee hittegolven in.

Voor de tekstfragmenten waarin verwezen wordt naar Hannah Arendt heb ik mij gebaseerd op: De Schutter, Dirk & Remi Peeters. Hannah Arendt, Politiek Denker. Uitgeverij Klement, 2015, pp. 14-40; en: Arendt, Hannah. De Menselijke Conditie. Uitgeverij Boom, 2009, pp. 15-24, 77-225.

Pending walls, broken glass & blue striped glue. Een tentoonstelling van Élodie Huet, Berten Jaekers, Hypercorps Brussel, 13 tot 28 april 2018.

+++

Ellen Schroven

is beeldend kunstenaar. In haar artistieke praktijk vertaalt ze wat ze ziet en ervaart door er woorden voor te zoeken en tekeningen van te maken. In 2017 publiceerde ze het boek O of de vertaling van een cirkel en in 2019 verscheen de bundel Cédaire. Momenteel werkt ze samen met de kunstenaars van Studio Borgerstein aan een nieuw project.