De kunst van (ver)talen

Bouwen op basis van meertalig gebabbel. Over de politieke waarde van het kunstproject ‘Toren van Babel’

Hanka Otte

In de zomer van 2019 verrees op de voormalige Slachthuissite op de Dam in Antwerpen de 'Toren van Babel'. Met dit kunstproject brachten kunstenaarscollectief Rooftoptiger en dichter Maud Vanhauwaert de meertaligheid van de Stad Antwerpen onder de aandacht. Zonder een politiek debat te willen ontluiken, was het project wel degelijk politiek. Aan de hand van Jacques Rancières politiek van de esthetiek beargumenteert Hanka Otte tot hoever deze Toren van Babel, als stem voor meertaligheid en diversiteit, heeft kunnen reiken.

In the summer of 2019, ‘De Toren van Babel’ (‘The Tower of Babel’) arose on the former Slachthuissite in Antwerp. With this art project, art collective Rooftoptiger and poet Maud Vanhauwaert drew attention to the city of Antwerp’s multilingualism. While provoking a political debate wasn’t its aim, the project was undeniable political. Using Jacques Rancière’s politics of aesthetics, Hanka Otto explores the reach of this Tower of Babel as a voice for multilingualism and diversity.

Dit is de eerste bijdrage in een nieuw dossier over de rol van taal, meertaligheid en vertaling in de kunsten dat in de volgende editie van FORUM+ wordt gelanceerd.

De Toren van Babel op zijn kop

De legende van de Toren van Babel vertelt dat de toren nooit is afgeraakt, omdat de mensen die de toren bouwden niet dezelfde taal spraken; elkaar niet konden verstaan. Maud Vanhauwaert, in 2019 stadsdichter van Antwerpen, keerde het verhaal om en bouwde samen met kunstenaarscollectief Rooftoptiger een toren op een fundament van meertaligheid en culturele diversiteit. Het kunstproject bestond gedurende de zomermaanden uit de bouw en inrichting van de toren door een zeer bont gezelschap van mensen die allerlei verschillende talen spraken (Nederlands, Engels, Wolof, Dari, Arabisch, Frans, Mandinco, Koerdisch, Russisch etc.) en niet-Westerse bouwtechnieken inbrachten. Op zaterdagen vonden publieke workshops plaats (Samensessies) gaande van meebouwen aan de toren, tot weef- en knooptechnieken, zeefdrukken en naaien, lampionnen en lampen maken, taalsessies etc. Acht keer werd op zondagmiddag een Droesem georganiseerd; een praatsalon over meertaligheid. Iedere week stond een andere taal centraal waarin het stadsgedicht was vertaald dat Maud voor dit project schreef: Engels, Jiddisch, Frans, Russisch, Spaans, Arabisch, Turks en Chinees. Elke vertaling, telkens van het Nederlands naar een andere taal naar het Nederlands naar een andere taal enzovoort, werd op een kleurig lapje stof gezeefdrukt en toegevoegd aan een vlaggenlijn. Dit alles vond plaats op de voormalige slachthuissite in de Damwijk, die tijdens de bouwperiode tot een ware werf, de Babelwerf, was omgedoopt en waar werd gewerkt, gewoond, gegeten, gedronken en gefeest, kortom: geleefd. Na de feestelijke afsluiting eind september waar het stadsgedicht in zeventien verschillende versies in de wind wapperde, prijkte de Toren nog een aantal maanden op de site en vormde deze nog een keer het decor van een Wintervuurfestival rond de Nieuwjaarswisseling.

© Sofie Gheysens

Het bijzondere aan dit project was dat het in veel van zijn facetten politiek was, maar dat het geen politieke consequenties had in de samenleving van de stad Antwerpen. En dat is volgens mij een kans die over het algemeen gemist wordt door een overwegend neoliberaal (cultuur)beleid, namelijk dat de politieke waarde van kunst niet wordt omgezet in een civiele waarde. Het project was politiek in de zin van Rancière dat er sprake was van dissensus: van een herverdeling van het zintuiglijk waarneembare. In plaats van de Nederlandse taal als voertaal, mochten alle talen er klinken. En ongeacht haar of zijn status (arbeidsongeschikt, illegaal, werkzoekend, toerist, te laag taalniveau)1 kon iedereen die wilde, meedoen. Dit had echter geen civiele consequenties, omdat die herverdeling van tijdelijke aard was en op (tijdelijk) neutraal terrein plaatshad. Het paradoxale is nu dat kunst volgens Rancière juist zijn politieke betekenis krijgt vanwege die neutrale ruimte.2 Vanwege het museum, het theater of het boek dat door zijn ‘leegte’ die veranderde verdeling zichtbaar maakt. De prangende vraag is nu welke positie en rol die neutrale of fictionele ruimte krijgt toegewezen in de hedendaagse samenleving. Dit alles behoeft uitleg, te beginnen met die herverdeling van het zintuigelijk waarneembare.

Dissensus

In een democratie speelt politiek een belangrijke rol. Niet politiek uitgelegd als een spel van machtsverhoudingen, maar zoals Rancière politiek uitlegt als het zichtbaar, hoorbaar en kenbaar maken van datgene dat en diegenen die niet gezien, gehoord en gekend worden door de heersende orde. Voor die heersende orde gebruikt Rancière het woord ‘politie’ (afgeleid van het Griekse woord polis), dat voor de heersende verdeling van het zintuiglijk waarneembare staat. Wat hij bedoelt is een symbolisch gestel van het sociale, waarbij de wereld en de mensen die haar bewonen worden ingedeeld volgens een zintuiglijke ervaring. Die verdeling bepaalt wie deelnemen en wie zijn uitgesloten; en dat is dat. Er is leegte noch aanvulling. ‘De samenleving is opgedeeld in groepen met bepaalde manieren van doen, in plaatsen waar die bezigheden worden uitgeoefend, en in manieren van doen die overeenkomen met die bezigheden en die plaatsen.’3 De polis verwijst zogezegd niet naar wat ‘niet is’. Dat doet het politieke. Dit verstoort de rangschikking van de heersende orde door in te grijpen in het zichtbare, hoorbare en gekende. Politiek is, net als kunst, ‘een proces van re-configuratie van de gemeenschappelijke ervaring van het zintuigelijke’.4

© Siege Dehing

© Rooftoptiger

© Rooftoptiger

© Rooftoptiger

In een stad als Antwerpen kunnen de instituties die dat beleid uitvoeren, – gemeenteraad, districtsraden en hun administraties – maar vooral hun veronderstelde consensus over dat beleid, als polis begrepen worden. Het beleid verdeelt de stad en de samenleving immers in districten, wijken, plekken waar mensen wonen, werken en hun vrije tijd besteden zoals overeenkomt met die ruimtes. Kortom, voor een deel organiseren ze het samenleven in Antwerpen. En hoewel er zeker meningsverschillen zullen zijn over die indeling, gaat het systeem van de representatieve democratie ervan uit dat daarover overeenstemming is. Dat geldt ook voor de taal die er gesproken wordt. Het (overigens Vlaamse) beleid deelt in waar, wanneer en door wie bepaalde talen worden gesproken. Grof gezegd bevat dit een indeling in de officiële voertaal, het Nederlands, waarop de publieke ruimte is ingericht; en tal van gesproken talen in culturele en religieuze gemeenschappen, families en gezinnen. Dit zijn er zeker 179, omdat er zoveel verschillende nationaliteiten in Antwerpen aanwezig zijn. Maar gezien veel nationaliteiten meerdere talen kennen, komt dit aantal op nog veel hoger uit. Tussen die tweedeling is er het Engels dat gesproken wordt op de universiteit, in de haven en vanwege het toerisme; en is er het Frans (en Duits) dat vanwege de drietaligheid van België op de scholen wordt onderwezen. Toch wordt iedereen die zich in het publieke verkeer begeeft, geacht Nederlands te spreken. Ook daarover is vast niet iedereen het eens, maar wordt er toch op aangestuurd alsof er consensus over is, en moet eenieder zich en zijn activiteiten daaraan aanpassen.

De Toren van Babel zou deze verdeling verstoren. Symbolisch, door de legende van de Toren van Babel dat mensen elkaar enkel zouden verstaan middels één taal, om te keren en te ‘bewijzen dat, net dankzij de verschillen, je tot een echt magische toren kan komen waarin alle talen rondzingen en culturen elkaar ontmoeten’.5 Die symboliek werd op twee manieren, in twee lijnen, artistiek vormgegeven: fysiek, door samen met vrijwilligers een toren te bouwen; en poëtisch, door een meertalig stadsgedicht te schrijven en dit, omlijst met een talig evenement, wekelijks aan een publiek te presenteren. Het begon met het idee van Maud, een aantal jaren voor haar stadsdichterschap, waarin zij direct een neutrale ruimte in gedachten had waarbinnen je afstand kunt nemen van de stad:

(…) Dat beeld gebruiken en ook echt een toren bouwen. Weliswaar niet uit ivoor gemaakt, maar wel een toren waarin je enerzijds in het midden van de stad kunt staan, maar je anderzijds ook een beetje kunt loskoppelen van die stad. Dus die spanning tussen in een stad staan, maar wel in een eigen wereldje.

Een tijdelijk braakliggend privéterrein werd tot een semi-publiek terrein gemaakt en omgetoverd tot een meertalige werf waar mensen uit allerlei uithoeken van Antwerpen tot Senegal, van Nieuw-Zeeland tot Oekraïne, van Gambia tot Syrië, van Nederland tot Spanje, van Georgië tot Marokko etc., met verschillende statussen (legaal en illegaal, werkende en werkloos, kunstenaar en amateur-kunstenaar, architect en architectuurstudent, met en zonder rolstoel, homo- en heteroseksueel, religieus en areligieus) samen werkten, samen woonden, samen kwamen. En waar allerlei talen tot en met gebarentaal werden gesproken, waar de klanken van die talen in de toren uiteindelijk weerklonken middels het audiowerk van componist Alec de Bruyn: ‘(…) Er waren stadsgedichten die door elkaar klonken met daartussen soundscapes. En die soundscapes zouden dan uit die speakers in het midden klinken als een soort van kakafonie.’ Een heel andere verdeling van talen die normaal in de publieke ruimte van de stad Antwerpen hoorbaar en zichtbaar zijn en die, zoals een werknemer van Atlas (voor integratie en inburgering) in een interview uitlegde, zeker niet vanzelfsprekend is. Zo was er wel wat overtuigingskracht voor nodig om een ander gedicht van Maud, waarin vier woorden in een andere taal oplichten, op de gevel van het gebouw van Atlas te mogen plaatsen.

Ook op het niveau van het stadsgedicht was er sprake van dissensus. Een gedicht dat doorgaans op papier in boekvorm wordt uitgegeven, werd nu op niet-perfect genaaide kleurige lapjes stof gezeefdrukt. Een gedicht dat doorgaans in een andere taal vertaald wordt nadat het succesvol is gebleken, verscheen nu in zeventien verschillende versies en in negen verschillende talen, en vormde zo een lang meertalig poëem. Elke week werd het stadsgedicht in een andere taal herschreven door een professioneel dichter of een vertaler, en door iemand die de taal spreekt, voorgedragen op de voormalige slachthuissite. Elke nieuwe vertaling bracht telkens een nieuwe volgorde en interpretatie van de woorden en zinnen van de vorige versie; bracht telkens een nieuw ritme en een andere ervaring van ‘de stad’. En al die representaties van die ervaringen wapperden aan een lijn in een nieuwe ruimte van een verbeelde meertalige stad.

Er was sprake van een nieuwe verdeling van taal waarbij andere talen dan het Nederlands en de tevens gebruikelijke talen Frans, Duits en Engels tot het dagelijkse gebabbel van de werf behoorden; en van een nieuwe, heterogene plek om samen te leven. De vraag is tot hoever deze andere verdeling heeft kunnen reiken. Zo was er enerzijds een groot verschil waarneembaar tussen de eerste activiteit van het fysieke samenbouwen van de toren en de tweede van het samenstellen en presenteren van het artistieke programma. Een verschil dat kan worden verklaard door de manier waarop wel en geen scheiding werd aangebracht tussen het kunstwerk en het publiek, tussen de kunstenaar en de toeschouwer. Anderzijds werd de neutrale ruimte, de werf en alles wat daar gebeurde als tijdelijk evenement beschouwd binnen de samenleving. Heeft het project in die hoedanigheid verbinding kunnen leggen tussen de voorstelling die zich voltrok in het tijdelijke ‘theater’ en de toekomst van het braakliggend privéterrein waar de eigenaar, een projectontwikkelaar, samen met de stad de bouwplannen al voor klaar had liggen? En heeft de ‘Toren van Babel’ kunnen ‘doordringen’ tot het publieke debat over meertaligheid en diversiteit in de stad Antwerpen?

Afwijkende wijk

Het meebouwen aan de ‘Toren van Babel’ en het mee organiseren van de tijdelijke Babelwerf werd door verschillende deelnemers ervaren als dissensus: hun ‘normale’ ruimte- en tijdsindeling werden verstoord en gewijzigd in een andere ruimte- en tijdsindeling die een heel nieuwe ervaring met zich meebrachten: ‘This is a very important project because it is completely new, a whole new experience’, vertelde deelnemer Sherif. Voor een periode van drie maanden bevonden alle medewerkers en deelnemers zich in een verbeelde stadswijk waar zij samen verbleven, aten, spraken, aan een toren werkten en in die hoedanigheid gelijk aan elkaar waren. Sherif, die op dat moment geen verblijfsvergunning had, was op de Babelwerf bewoner, werknemer en leerling. Dat laatste was voor hem het belangrijkste: ‘The Tower of Babel means education to me. I learn so much. I learn to build, I learn to work with materials I do not know, (…) I learn other cultures.’ Voor de Marokkaanse Jakeem, die vanwege arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ongeluk niet mag werken en daarom veel vrijwilligerswerk doet, was meedoen aan de ‘Toren van Babel’ betekenisvol omdat ‘[hij] baas op deze plek [is]’. Jakeem coördineerde de keuken. Theatertechnicus Lotte, die op dat moment nog in de professionele theaterwereld werkte, vond het leven op de Babelwerf:

(…) Een verademing. Voor mij persoonlijk heeft dat weer een grote shift in mijn hoofd gecreëerd omdat ik, – het doet er niet toe – maar ik ben van opleiding sociaal-cultureel werker en ik ben dan in de culturele sector verzeild geraakt omdat mij dat interessant leek. En ik heb deze zomer heel hard beseft dat mijn hart bij het sociaal-culturele werk ligt en niet enkel bij cultuur of theater, zonder dat sociale aspect.

De in de buurt wonende Pierre zorgde dagelijks voor muziek vanuit zijn DJ-rolstoel en ook buurtbewoonster Rosalinde voelde zich gezien en erkend op de Babelwerf:

Ik vond het heel leuk om te koken voor de mensen. Mijn gewoonlijke manier van koken is aardappels, groenten en vlees. Maar ik had ook een paar oude gerechten zoals macaronipap en wafels. Dat vonden ze goed. Ik vond het wel moeilijk het menu aan te passen omdat er mensen waren die vegetarisch waren. Dat ben ik niet gewend. (…) Het was voor mij echt werk; menu’s samenstellen. Ik heb ze allemaal bewaard.

© Sofie Gheysens

Kees, die van bouwen houdt, maar dat vanwege zijn rugklachten niet professioneel mag doen, hielp graag mee. James uit Nieuw-Zeeland vond het uitdagend om buiten bouwkundige standaarden te bouwen. De Vlaamse theatermaakster Sara en beeldend kunstenaar Bram, de Senegalese textielkunstenaar Lamine, de Belgische componist Alec, de in Brussel wonende studente culturele agogiek Aline, de West-Vlaamse stadsdichter Maud, de in Brussel woonachtige dichter en beeldend kunstenaar Kito Sino, de gepensioneerde Antwerpenaar Bart, de Belgische kokkin met Marokkaanse roots Fatima, de Oekraïense Anna en nog vele anderen waren op de site van de ‘Toren van Babel’ allemaal ‘Babelbouwers’ of ‘Babelaars’. Zij werden onderdeel van een meertalig geheel, dat Anna ‘een gevoel van veiligheid gaf, omdat het een gemengde groep was en niet één bepaalde groep’. Sara van Rooftoptiger vertelde hoe zij een verandering van houding ervoer ten opzichte van de taal. Toen ze begonnen met het project, was er nog wel de idee dat:

(…) Het heel belangrijk was dat alles in het Nederlands was van A tot Z en dat [de deelnemers aan het project] vooral Nederlands zouden leren; en dat begrijp ik, maar in veel studies en door het project weet je ook dat het zo belangrijk is om de meertaligheid te gebruiken; dat mensen in hun eigen moedertaal geconnecteerd worden. Daarom was Kito ook heel belangrijk in het project omdat hij zeven talen spreekt. (…) Ik spreek Nederlands en Nederlands is dan dikwijls de commons taal van al die mensen, maar hij kan wel ineens ‘connecten’ met die mensen waardoor zij toch een veiligheid ervaren.

Alle deelnemers waren deel van een voorstelling die zich langzamerhand voltrok. Een voorstelling van een toren die langzaam maar zeker steeds hoger werd, steeds van vorm veranderde en waar attributen en geluiden aan werden toegevoegd. Een voorstelling van een meertalige en cultureel diverse werf waar de deelnemers elkaar op verschillende manieren leerden kijken. Zo raakte Lamine geinspireerd door Kito’s krukjes en lampionnen gemaakt van boeken: ‘Kito’s work gave me a lot of input, like his idea of sitting on stories and thus on history. Or [literally] hanging up history.’ Een voorstelling waarin niet alleen meertaligheid hoorbaar was, maar ook zichtbaar, zoals in Lamines tapijten die door veel verschillende deelnemers en bezoekers samen werden gewoven in zijn buiten-atelier:

I could see the multiculturality in the weaving. I could see which touch they used, which colours people choose. After days I could see which part of the weaving was the Arabs’ part, and which was from the Chinese woman.6

De voorstelling werd tegelijkertijd gemaakt, gespeeld en aanschouwd. De makers waren tegelijkertijd de spelers en de toeschouwers. Er was op de site zelf geen scheidslijn tussen de kunstenaar en de deelnemer: tussen de bouwer en de ‘beklimmer’ of ‘gebruiker’ van de toren, tussen de vormgever en de bewoner van het terrein. De toeschouwer en de gebruiker gaven zelf mee vorm aan de voorstelling, aan de toren en aan de rollen die er gespeeld werden. Die rollen waren anders dan de rollen die de spelers in hun normale leven, in Antwerpen of elders, vervullen. Ten opzichte van de polis was er sprake van politiek: het onzichtbare werd zichtbaar. Plots werden mensen en hun kunnen die door de polis ongezien, ongehoord en ongekend bleven, wel gezien, gehoord en gekend. En dat was ook het geval op het niveau van de wijk. De voormalige slachthuissite werd tijdelijk een plaats die afweek van de standaard of de norm. Niet alleen door de vormgeving van de site: een toren van bamboe, een openluchtkeuken en -bar, een tentenkamp en verschillende plekken om te werken en workshops te geven. Maar ook door het samenzijn van personen met verschillende achtergronden die doorgaans in de stad Antwerpen totaal verschillende levens leiden:

Wat mij vooral is bijgebleven is de warmte, het samen eten en dingen die dan zo ontstaan. (…) Superleuk om met een bont allegaartje aan tafel te zitten. Dan ontstaan er ook wel spraakverwarringen. Ik heb mij er kostelijk geamuseerd.7

Ik vond het heel fijn om mensen met een andere achtergrond te leren kennen. We denken van mensen dat ze laagopgeleid zijn, maar dat klopt helemaal niet. Ik heb [in het project] iemand uit Afghanistan leren kennen. Uiterlijk lijkt hij zo anders dan als je met hem gaat praten. (…) Ik heb van hem geleerd hoe je snel een touw kunt oprollen. Zo doen ze dat in Afghanistan.8

Dit samenzijn, samenleven en samenwerken verliep niet zonder misverstanden of onenigheid. Toch bood het project volgens de deelnemers de nodige veiligheid om die te kunnen laten plaatshebben. Zo vertelt stagiaire Aline:

Ik heb echt gewoon het gevoel dat we, dat het project, echt niet zo zeer gaat over wie welke huidskleur heeft, maar over welke waarden we delen (…). Dat creëert een enorm veilige omgeving. Ik kan bijvoorbeeld een persoonlijk conflict aanhalen (…) met Sherif. Ik val zelf op vrouwen en Sherif kon dat niet pikken; dat was heel moeilijk voor hem om daarin te komen en ik vond dat ook heel zwaar voor mezelf om te proberen verantwoorden. Op één of andere manier was er wel een wederzijds begrip van ‘oké, misschien vinden we mekaar niet meteen in onze standpunten’, maar het is nooit tot een conflict gekomen; er is over gepraat en dat vond ik op zich ook interessant: dat het wel gelukt is om tot dialoog te komen.

Er bleken drie belangrijke voorwaarden te zijn om de misverstanden en onenigheden toe te kunnen laten. Ten eerste was dat die ‘open houding’: respect en elkaar de ruimte gunnen. Dat wil zeggen dat de ruimte werd gedeeld en dat eenieder die op haar of zijn eigen manier kon gebruiken. Tegelijkertijd was er een duidelijke structuur met strikte regels opgesteld die eenieder verwacht werd na te leven.

We hebben wel een redelijk strak disciplinair schema aangehouden, met echt een vast uur van eten (…) omdat je je als artiest altijd verliest in je enthousiasme of in je passie en dat je eigenlijk op den duur over je eigen [grenzen] gaat. (…) Maar daarin werk je heel menselijk, want Sherif bijvoorbeeld, dat weet je, hij had andere of precaire omstandigheden waardoor hij soms ineens wel weg moest of moest gaan bidden. (…) Dus uiteindelijk wordt dat wel heel persoonlijk en per mens afgetast, maar dikwijls hebben mensen heel veel nood aan die structuur.9

Sara, ten slotte, bleek een belangrijke rol te spelen als ‘natuurlijke’ leider. Zij zorgde ervoor dat het kader helder was, de regels werden opgevolgd en dat er bij conflicten die de gang van zaken leken te gaan verstoren, de nodige oplossingen werden gebracht. Voor Jakeem was Sara bijvoorbeeld een belangrijk persoon. Hij leerde van Sara dat respect voor elkaar belangrijk is: ‘Wij hebben elkaar leren kennen in de "Toren van Babel", en dat is ons huis. Dat zei Sara: dit is ons huis, onze plek. En dat is goed.’ Voor Lotte was Sara:

Iemand die de dingen heel hard onder controle houdt en wil houden ook. Bram was de bouwer en Sara ontfermde zich over de cohesie. Zij zat daar volledig in. Het leven daarbuiten was even niet meer aan de orde. Zij wil dat zó goed doen en zó bottom-up, dat zij daar een hyperfocus op heeft. Zij heeft dat heel schoon aangepakt.

Leiderschap

Sara was in het leiderschap op de site niet sturend voor de inhoud, maar voor het kader. Dat was anders binnen het artistieke team, dat bestond uit stadsdichter Maud, Sara en Bram van Rooftoptiger, componist Alec, beeldend kunstenaar Kito en textielkunstenaar Lamine. De verschillende leden ervoeren hier het leiderschap van Sara en Maud als sturend voor de inhoud. Zo had Alec het idee dat het gehele project zou worden opgebouwd met de input van alle leden van het artistieke team:

(…) Dat ze dan eerst zeiden: ja, wat mijn visie was van wat de toren zou kunnen zijn of wat mijn bijdrage zou kunnen zijn; (…) merk ik nu dat dat eigenlijk niet per se mogelijk is. Ik heb het gevoel dat ik hier meer aan het proberen volgen ben en meer aan het meebouwen ben dan dat ik effectief mee aan het bepalen ben wat het gaat worden.

Lamine en Kito deelden deze ervaring. Kito vond het lastig dat in het begin van het project de eerste afspraken enkel tussen Rooftoptiger en de stadsdichter waren gemaakt; dat zij eerst enkel samen met elkaar spraken:

Zij nodigt twee personen uit, normaal moet het hele team samen zijn. (…) Samenwerken, dat is de bedoeling. Zij heeft het belangrijkste vergeten. Kijk, je hebt de mensen samengebracht maar je praat alleen met elkaar.

Voor Kito lag de focus te veel op het werk van de stadsdichter. De kwestie werd binnen het artistieke team wel besproken, maar Kito had zijn ideeën graag meer teruggezien in de Toren. Ook Lamine had wel meer aandacht voor zijn en Kito’s workshops willen hebben en hij had ook wel graag een gedicht willen voordragen tijdens de Franse Droesem. Toch vond hij het uiteindelijk niet problematisch dat dit niet gebeurde. Hij begreep dat niet alles in het programma paste en dat Maud daarover kon beslissen:

I am happy. For me, there was 90% agreement in the team. (…) As a first project, there are many many things that could happen. But it is Maud who can decide. Not all can happen. I don’t see it as a simple project.

In haar eigen reflectie hierover speelden een aantal dingen voor Maud een belangrijke rol. Ten eerste weet ze van haar zelf dat ze graag haar eigen ‘territoriumpje’ heeft waarin ze alles goed kan overzien en zelf beslissingen kan nemen. Zij voelde verantwoordelijkheid voor de Droesems in het project, waarbij er gedurende twee maanden wekelijks een programma moest staan. Die tijdsdruk was dan ook het tweede element dat bepalend was voor haar handelen. In de derde plaats merkte ze, net als Alec en Kito zelf ook erkenden, dat aanwezigheid en direct actie ondernemen in een dergelijk project van groot belang zijn omdat beslissingen per dag worden genomen. Als je daar niet bij bent, heb je er ook geen invloed op.

De manier van programmeren was beduidend anders dan de meer horizontale werkwijze op de Babelwerf. Maud wilde de Droesems niet ‘organisch’ laten ontstaan:

(…) Je zou ook kunnen zeggen: kijk, de Toren van Babel, dat is één groot feest van de diversiteit, dus misschien moet ik dat niet zo in handen nemen, en niet al te veel regisseren. Laten we gewoon tussen vier en zes samenkomen, en zien wat er gebeurt. (…) Ik moet zeggen, maar misschien maak ik daar een fout in, dat het iets is waar ik nog door vorige projecten een beetje wantrouwig tegenover sta. Omdat ik daar (…) niet altijd in geloof, in die manier van werken. Omdat dat ook een manier van werken is die mij niet eigen is. (…) Ik wil graag zelf, al is het stiekem, die regie in handen houden. (…) Ik heb dat nog niet vaak zien slagen, die manier van werken. (…) Ik zou die Droesems ook niet op die manier tot iets zien ontwikkelen, waarbij mensen ook echt het gevoel hadden van ‘ah ja, dat is echt wel waardevol, ik ga volgende week terugkomen’. (…) Dat is ook heel erg verbonden aan mijn eigenheid hè.

Zo ontstond op de zondagmiddagen een programma dat vrij los kwam te staan van hetgeen dat op de site zelf gebeurde. Met veel sprekers van buiten het deelnemersveld. Voor een ‘ander’ publiek. De Babelbouwers gingen meestal ook niet naar de Droesems toe, tenzij ze waren uitgenodigd om op het podium iets te vertellen over hun ervaringen. Met het stadsgedicht hadden ze weinig voeling. Op de vraag wat zij van het gedicht vonden, antwoorde Jakeem dat hij het niet kende en Rosalinde dat zij het niet heeft gelezen. Vertelde Sherif dat hij het wel had gelezen maar zich niet kon herinneren waar het over ging, en zei Lotte dat ze het wel had gehoord tijdens de Droesems, maar niet gelezen: ‘Ik ben met het poëtische deel zelf niet zo bezig geweest. Ik was meer logistiek rond die zondagen bezig; eerder dat het goed liep dan dat ik heel zwaar naar de inhoud heb gekeken.’ Anna, die veel werk had verricht met het naaien van de vlaggetjes waarop alle versies van het stadsgedicht gedrukt waren, ‘(…) vond het gedicht raar. Want meestal rijmen gedichten. Dit gedicht rijmt niet maar lijkt eerder een reeks gedachten die je opschrijft. Dat is toch geen poëzie?’

© Adel Setta

Voor de vertaling van het stadsgedicht koos Maud voor professionele dichters en vertalers en een groot deel van het programma van de Droesems werd gevuld door mensen die zich beroepshalve bezighouden met de taal die centraal stond. Een keuze die te verantwoorden is vanwege een waarborging van de kwaliteit, maar waardoor het gedicht en de Droesems ook verder af kwamen te staan van het deelnemersveld en een ander publiek trok. Nadia, de medewerker van Antwerpen Boekenstad die rond participatie werkte, merkte hierover op dat de Droesems minder toegankelijk waren: ‘Je wil mensen op een bepaalde plek krijgen en helemaal betrekken, (…) waardoor ik zelf dacht: oh nee, die Droesems. Maar dat was ook te hoogdrempelig. Daar moest je echt een bepaald taalniveau voor hebben.’10 Anna, die wel bij alle Droesems was, herkende dit:

Ik ben naar alle Droesems geweest. Dat kon ook, want ik spreek goed Nederlands. Niet alle bouwers konden dat volgen omdat hun taalniveau te laag is. Ik nam een keer mijn vriend mee. Hij verstond het een beetje en vond het saai; hij begreep het niet.

De relatie tussen de voorstelling en de toeschouwer, tussen het gedicht en de lezer, was hier meer gescheiden dan op de site, waar de toeschouwers letterlijk tegelijkertijd de makers waren. Was de keuze om zich voor het stadsgedicht niet te laten voeden door de Babelbouwers en de Droesems niet in te vullen naar de letterlijke betekenis – het bezinksel (van de wijn) na enige tijd van rijping – een gemiste kans?

De tijdelijk ‘neutrale’ ruimte van de voormalige slachthuissite had wellicht een dialoog of debat op gang kunnen brengen over de wenselijkheid van een meertalig beleid. Zo ziet Jakeem zelf veel meer heil in het leren van de Engelse taal dan het Nederlands, omdat hem dat met meer mensen in contact doet komen. En vertelt Sherif over de rijkdom van de verschillende talen die in Afrika worden gesproken en hoe leden van verschillende stammen zich voor elkaars talen interesseren en die ook kennen. Bram was blij verrast hoe het lukte om met elkaar een toren te kunnen bouwen zonder elkaars taal te spreken:

Gewoon door te laten wat dat is, dat is een ander soort taal. En na een tijd, dat vond ik echt schoon, (…)ging het dan altijd over spraakverwarring en Maud die wreef dat er altijd nog maar eens in en ik had zoiets van ‘ja, oké…’, maar het is eigenlijk door een proces en doordat je echt met mensen aan het werken bent, dat je eigenlijk niet eenzelfde taal moet kennen; en dat vond ik heel schoon. Dan heb ik echt gemerkt: ‘het is niet omdat je een taal niet kent, dat je niet met mekaar kunt samenwerken’. En eigenlijk, die taal, die valt helemaal weg. Het is gewoon doordat je iets vastpakt, dat je zegt van ‘geef mij een glas’, en dat je zegt van ‘dit is een glas’, dan heb je een taal, maar dan heb je ook iets dat je vasthebt en dat je kan zien en zo heb je ook een vorm van taal.

En bood die tijdelijke ‘neutrale’ ruimte nu juist ook niet de gelegenheid om verschillende artistieke visies te delen? Kito vond het spijtig dat alle functies op de site niet verenigd werden in de bamboetoren. Hij vond de toren te leeg. Er was enkel een Droesem op zondagmiddag; de rest van de week was de toren enkel een bouwplaats. Zodra de eerste verdieping klaar was, had hij het zo willen inrichten dat je er direct samen kon zijn, kon eten en slapen:

Als ik in de toren een tafel heb en ik zit en drink mijn thee daar, dan voel ik de toren beter. Ik voel de afstand tussen de mensen minder, dan wanneer zij buiten van [de bar] naar [de keuken] moeten lopen. Dan komt iedereen als familie binnen en voel je de plaats goed.

Naast de positieve en negatieve ervaringen met meertaligheid en (culturele) diversiteit waren er ook de ervaringen en gevoelens van de buurtbewoners ten aanzien van de veranderingen die hun wijk stonden te wachten. Die stemmen bleven ongehoord, of minstens binnen de grenzen van de site. Zoals de zorgen van Rosalinde, die straks moet verhuizen:

Ik wil niet in een flatgebouw. (…) Flatgebouwen komen er omdat dat zo beslist is door de stad. De mensen hebben maar weinig te vertellen. We zouden meer onze mening kunnen geven. Zolang deze woningen bewoond kunnen worden, waarom laten ze dat niet zo? (…) Wij huurders hebben minder voor het zeggen.

De Droesems brachten meertaligheid, de schoonheid van de verschillende klanken, de beklemtoning en het gevoel dat in een taal aanwezig is voor het voetlicht. Ze gaven een podium aan de verschillende culturen die in de stad Antwerpen aanwezig zijn en brachten veel verschillende mensen in een programma samen. Hoe de vertalers van het gedicht en het publiek van buiten de Babelwerf de Droesems en het gedicht hebben ervaren, is niet onderzocht. Wel is duidelijk dat een aantal stemmen, ervaringen en beelden niet zijn gehoord of gezien. De hierboven omschreven verhalen en bekommernissen van de deelnemers werden immers niet in het programma, noch in het gedicht verwerkt. Bovendien ervoeren sommige leden van het artistieke team niet de ruimte om mee vorm te geven aan de Toren en de Droesems.

Hoever heeft de ‘Toren van Babel’ kunnen reiken? Wat zegt het bijvoorbeeld dat de reeks vertaalde stadsgedichten niet te vinden is op de website van Antwerpen Boekenstad, een site van de stad Antwerpen, maar wel op de website van het project zelf?11 Of dat, zoals Nadia vertelde, de Droesems andere kunstenaars heeft geïnspireerd:

Bijvoorbeeld Amina Belorf, een jonge dichteres die dan ook zo op die Droesems is gekomen. Zij had het dan over de verschillende talen in Marokko en dat er soms op neergekeken wordt. (…) En dat ze dan zo voor de gelegenheid een van haar gedichten in het Berbers had vertaald. (…) Dat heeft haar zo geïnspireerd. En nu zegt ze van: ‘ja, ik gebruik dat nog altijd in mijn show.’ Dan denk ik: ‘ja, allee, dat zijn zo kleine zaadjes (…).’

De vraag is in hoeverre die zaadjes ook geplant worden buiten de artistieke ruimte, buiten de ruimte van het evenement. Zoals de coördinator van Antwerpen Boekenstad Michaël het uitlegt, heeft:

(…) Het feit dat het gezet is als een artistiek project (…) het ook alle ruimte en vrijheid en bewegingsruimte om daarin zelf keuzes te maken, dus dat de stadsdichter of projectpartners samen (…) autonoom keuzes kunnen maken, die ruimte hebben en dat die ook gerespecteerd wordt.

Neutrale ruimte

Het zijn precies de vergunningsverlening voor en de erkenning van het evenement áls artistiek evenement die de nodige leegte hebben gecreëerd, zoals een theater of museum. Een leegte die nodig is om het zintuiglijk waarneembare opnieuw te ordenen en te kunnen waarnemen. Dat wat niet zichtbaar en hoorbaar is in de heersende orde, de polis, naar de oppervlakte te brengen en te ervaren. Te (laten) horen hoe verschillende talen samen klinken als ze door elkaar gesproken worden. Te (laten) zien hoe een bamboetoren kan verrijzen als je samenwerkt en de technieken vanuit verschillende culturen toepast. Te (laten) proeven hoe het eten van vroeger of van ver smaakt. Te (laten) voelen hoe het kan zijn om met een ‘allegaartje’ samen te zijn.

Het lastige is hoe nu vanuit die neutrale ruimte die nodig is om een politieke werking te bewerkstelligen, de connectie te maken met de samenleving. Hoe raakt ze erbij ingebed en kan ze dus van civiele betekenis zijn? De artistieke ruimte is immers (paradoxaal genoeg) politiek neutraal. De dissensus die de Babelwerf teweegbracht, bleef binnen de grenzen van de site en het evenement. Daarmee bedoel ik dat de manier van samen leven, samen vormgeven aan de ruimte zoals dit gebeurde op de Babelwerf, stopte zodra de vergunning voor dit evenement verliep. De dissensus die het gedicht en de Droesems teweegbrachten, leek dan vooral terecht te komen bij diegenen die de codes van de kunst, in dit geval de poëzie en de Nederlandse taal, (reeds) verstaan.

Toch heeft het project samen met voorloper Radio Babel de nodige zaadjes geplant, waardoor meertaligheid als mogelijk scenario voor de samenleving in de stad is opgepikt en wordt voortgedragen. Maud wordt regelmatig door scholen uitgenodigd om een lezing te geven over diversiteit. Zij neemt dan altijd een vlaggenlijntje mee en vertelt via de poëzie het verhaal van de omgekeerde Toren van Babel. Al verschillende klassen raakten geïnspireerd om eenzelfde experiment aan te gaan.12 En kort na het project werd Rooftoptiger door Atlas gevraagd om een audiotour te maken:

Die eigenlijk de kracht van diversiteit belicht, maar ook de onmacht daarvan. Dus, het hoeft niet per se een positief gekleurd beeldje te worden. (…) We hebben hierdoor de kans gekregen om met de mensen die wij heel intens hebben leren kennen tijdens de ‘Toren van Babel’ het verdere traject af te leggen en via hun ogen onze eigen stad te leren kennen en dat te transformeren naar een artistiek product voor een heel concreet publiek.13

De neutrale ruimte blijft daarbij een absolute voorwaarde en een dienst als Antwerpen Boekenstad die deze ruimte op een juiste, namelijk facilitaire manier weet te bewaken, is daarbij hard nodig. Zo laat de rechtstreekse samenwerking met Atlas, die toch in de eerste plaats de directe uitvoerder van het integratiebeleid van de stad is, duidelijk zien. In een brainstormsessie met Atlas over de te maken audiotour bracht Sara het idee in om aan de slag te gaan met hoofddoeken:

(…) Omdat er ooit een idee was geuit om in de ‘Toren van Babel’ een namiddag te doen over ‘hoe en welke manieren van hoofddoeken dragen heb je?’ Dan kreeg je heel duidelijk te horen: ‘dat is te fragiel, politiek, daar mag je echt niets mee doen’. Maar bijvoorbeeld voor meertaligheid, daar zeiden ze over: ‘daar kan je zeker mee aan de slag’; en ik weet dat dat iets nieuws is.

Lange adem

Naast de neutrale ruimte is tijd een belangrijke voorwaarde om een emancipatieproces zoals hier op gang gebracht, te kunnen voortzetten. Een eerste belangrijke beslissing die de organisatoren namen, was om de ‘Toren van Babel’ te laten staan, ook nadat de vergunning voor het evenement was verlopen. Zo wilde men het gesprek over meertaligheid en culturele diversiteit via een artistieke programmering blijven voeren. Na een flinke tegenvaller door het onverwacht afbranden van de bamboetoren in het voorjaar van 2020, zetten Rooftoptiger en Maud Vanhauwaert door en organiseren zij nu voor het derde jaar een programma op de site. Vorig jaar onder de naam Babelbühne, dit jaar onder de naam Babelfestival. Daarbij stellen Sara en Maud zich blijvend de vraag hoe zij zulke programma’s het beste kunnen organiseren. Vorig jaar kozen ze ervoor om de verantwoordelijkheid uit handen te geven aan curatoren die geheel de vrijheid kregen om een programma samen te stellen. Dit jaar hebben ze de middenweg gekozen, waarbij het programma door anderen wordt samengesteld met de ondersteuning van Maud en Sara. Door het telkens terugkeren onder dezelfde naam, met dezelfde doelstelling en van de vele vrijwilligers op de ‘Samenzaterdagen’ wordt er gebouwd aan een ‘superdivers openlucht buurtcentrum’.14

Door het van onderaan bouwen aan een gezamenlijke cultuur zou een samensmelting plaats kunnen vinden van de neutrale artistieke ruimte en de politieke civiele ruimte. Waarin de ongehoorde, de ongeziene en de ongekende gehoord, gezien en gekend wordt. Waar de vluchteling zich ook in Wolof mag uiten, de arbeidsongeschikte als een belangrijke figuur wordt gezien en de buurtbewoonster om haar Vlaamse kookkunst wordt gewaardeerd. Een werkelijke samensmelting vereist echter een ander beleid. Terwijl het tijdelijke project ‘Toren van Babel’ uitgroeit ‘tot een degelijke jaarwerking’ is volgend jaar tevens het laatste Babeljaar. ‘Daarna moet alles weg voor een nieuwe straat.’15 Pas wanneer kunstenaars een structurele plek in de ontwikkeling van de buurt krijgen en hun dissonant meertalige werking onderdeel van die buurt blijft, kan het project ook reële politieke impact in de lijn van Rancière hebben.

+++

Hanka Otte

(1974) is senior onderzoeker kunst en cultuurbeleid aan de Universiteit van Antwerpen (ARIA), waar zij deel uitmaakt van de onderzoeksgroep Cultural Commons Quest Office. Zij richt zich met haar onderzoek op de vraag welke voorwaarden er nodig zijn en welke beleidsinspanningen gedaan kunnen worden om culturele commons te ondersteunen en om de civiele waarde van kunst centraal te stellen.

hanka.otte@uantwerpen.be

Noten

  1. Voor een inburgeringscertificaat is een bepaald niveau (1.2) van de Nederlandse taal vereist.
  2. Rancière, Jacques. De Geëmancipeerde Toeschouwer. Octavo, 2015, p. 66.
  3. Rancière, Jacques. Dissensus. On Politics and Aesthetics. Bloomsbury, 2015, p. 44.
  4. Rancière, Jacques. De Geëmancipeerde Toeschouwer. Octavo, 2015, p. 67.
  5. Vanhauwaert, Maud. Geïnterviewd door Kristel Mariën. “170 talen in de Antwerpse Toren van Babel.” Radio 2, 7 juli 2019, www.radio2.be, laatst geraadpleegd op 8 april 2020.
  6. Lamine Diouf, 2020.
  7. Voor dit onderzoek werden diepte-interviews gehouden in augustus 2019 en januari 2020 met deelnemers, leden van het artistiek team en medewerkers van verschillende betrokken organisaties, van wie in dit artikel worden geciteerd: Lotte, Jakeem, Sjerif, Anna, Rosalinde (deelnemers wiens namen omwille van privacy zijn gefingeerd); Sara Dandois, Alec DeBruijn, Lamine Diouf, Bram Rombouts, Kito Sino en Maud Vanhauwaert (artistiek team); Nadia Babazia, Michaël Vandebril en Aline Verbeke (Antwerpen Boekenstad).
  8. Anna, 2020.
  9. Sara Dandois, 2020.
  10. Nadia Babazia, 2020.
  11. www.radiobabel.be. De titel van de website verwijst naar een project dat voorafging aan de ‘Toren van Babel’. Een project waarin overigens wel de toeschouwer tegelijkertijd deelnemer was. In dit project nodigde Maud Vanhauwaert op verschillende plekken in de stad inwoners uit in haar mobiele torentje om een gedicht voor te dragen in de moedertaal en ging daarover met de deelnemer in gesprek. In dit project werd zeer nauw samengewerkt met Atlas en aanpalende organisaties, zoals de scholen voor inburgering en het leren van de Nederlandse taal.
  12. Mailwisseling met Maud Vanhauwaert, 2021.
  13. Sara Dandois, 2020.
  14. Mailwisseling met Sara Dandois, 2021.
  15. Ibid.