Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 28 nr. 1, pp. 70-71
Inleiding in de dramaturgie
Een cultuurliefhebber neemt zich op zekere dag voor om naar het theater te gaan. Ze verwacht waarschijnlijk een schouwburg met zachte zetels en een verhoogd podium, maar komt in plaats daarvan terecht in een labyrint van gangen en deuren. Zij en elke andere toeschouwer/participant krijgen een sleutel en betreden een afzonderlijke kamer in het doolhof. Binnen staat alleen maar een bed; het plafond is een spiegel. Om de tijd te doden gaat ze op het bed liggen. Ze reflecteert (over) zichzelf en luistert naar haar omgeving. Na een tijd begint het haar te dagen dat het spiegelplafond tergend traag omhoog wordt getild. De verrassing is groot wanneer blijkt dat het spiegeloppervlak niet beperkt is tot haar vertrouwde kamertje, maar dat het plafond zich ook over alle andere kamers uitstrekt. Zo wordt de eigen reflectie beetje bij beetje uitgebreid. Via een steeds groter wordende weerspiegeling ontdekt ze de ander en wordt ze op haar beurt ook door hen bekeken.
Zoals het publiek van bovenstaande ervaringsvoorstelling U bevindt zich hier (Dries Verhoeven 2007) zich onafgebroken op nieuwe perspectieven kan beroepen, zo vergaat het ook de aspirant-adept van de dramaturgie. Op de kaart van het geheel bevindt de beginner zich, met een dikke rode stip, ergens in een klein kamertje binnen een ruimer, maar nog onbekend perspectief. In enge zin – die ene kamer – omvat dramaturgie het ‘lezen, analyseren, vertalen en bewerken van (toneel)teksten, het verzamelen van achtergrondinformatie en het schrijven van beleidsstukken, subsidieaanvragen en programmaboekjes’ (p. 27). Vanuit die eerste kamer gaat de lezer van Inleiding in de dramaturgie verder op verkenning. In bredere zin omvat dramaturgie namelijk het dynamische proces dat bronmateriaal transformeert tot een voorstelling. Daarbij speelt de klassieke theatertekst sinds de postdramatische wending een steeds minder beduidende rol. Tegenwoordig is de focus dus evenrediger verdeeld over alle theaterdisciplines. Een bekwame dramaturg is een alleseter die ‘een inhoudelijke thematiek en een artistieke handtekening naar een specifiek publiek’ vertaalt (p. 153). Dramaturgen worden daarnaast vaak ingezet als eerste toeschouwer, waarbij ze het tussentijdse resultaat duiden en suggesties doen. De combinatie van kritische analyse en esthetische fijngevoeligheid positioneert dramaturgie halverwege wetenschap en kunst. Een voorstelling heeft overigens altijd een dramaturgie, maar niet altijd een dramaturg. In dat laatste geval nemen andere leden uit het gezelschap deze functie over.
Auteurs Cock Dieleman, Ricarda Franzen, Veronika Zangl en Henk Danner zijn zelf actief in de dramaturgiepraktijk en -educatie en slagen erin de blik op het vakgebied in slechts 180 pagina’s te verscherpen. Met heldere formuleringen, genuanceerde voorbeelden en fundamentele theorieën blijft deze Inleiding onderhoudend tot en met de instructieve begrippenlijst aan het einde. De auteurs noemen de ‘nieuwsgierige lezer’ als doelpubliek. Bij mij, als lezer, neemt als het ware de animo toe om zelf aan de slag te gaan. Deze passie werkt in het voordeel van de auteurs. Ze doceren immers alle vier aan de Universiteit van Amsterdam en laten niet na dit meermaals te vermelden.
Hoofdstuk 1 (“Wat is dramaturgie?”) geeft beknopt de hoogtepunten weer van de theatergeschiedenis en de rol van de dramaturg daarbinnen; hoofdstuk 2 (“Materiaal”) benoemt dezelfde rode lijn uitgebreider en met de focus op het belang van tekstmateriaal en de onderdelen van een traditionele theatervoorstelling. De helft van Inleiding blijft bijgevolg beperkt tot theatergeschiedenis en begripsbepaling. De hedendaagse relevantie van de uitgewerkte klassieke dramaturgieën is bescheiden. Het – immer mannelijke – triumviraat Aristoteles/Rancière/Brecht (af en toe afgewisseld met Racine, Lessing, Müller en Schechner) doet gaandeweg hunkeren naar wat variatie. Volgens de in het boek meermaals geciteerde en baanbrekende dramaturge Marianne Van Kerkhoven staat het ‘hier en nu’ centraal, maar daarvoor is het wachten tot hoofdstuk 3 (“Proces: van materiaal naar voorstelling”), waarin de dramaturgische vertaalslag haarfijn ontleed wordt. Denk hierbij niet alleen aan het positioneren van het materiaal in een architecturale ruimte, maar bijvoorbeeld ook aan de impact van (gedimd) licht of de stemkleur van een acteur. De meest intrigerende casussen, waaronder U bevindt zich hier, worden echter pas beschreven in hoofdstuk 4 (“Publiek”), dat draait rond de mogelijke interacties en verhoudingen tussen een voorstelling en haar toeschouwers-participanten.
De witte, mannelijke canon wordt in het laatste hoofdstuk terecht gehekeld, maar de lijst met bronvermeldingen, dankbetuigingen, voorbeelden en instituten is evenzeer een afspiegeling van deze alomtegenwoordige theaterelite. Naast de obligate westers-Europese grondleggers blijft weinig ruimte over voor de rest van de wereld. Het lovenswaardige werkproces van de auteurs wordt in de laatste pagina’s uit de doeken gedaan: ze verzamelden hun materiaal door verschillende dramaturgiedocenten en professionals te interviewen. Zo puzzelden ze bottom-up de kernstructuur van het boek bij elkaar. De auteurs geven in hun slotzin ook bescheiden toe dat hun handboek nog niet afgewerkt is (‘De wereld is nooit af. Theater is nooit af. Dit boek is nooit af.’). De begrippenlijst die op deze zinsnede volgt, is praktisch, maar tegelijk ook preliminair en duidelijk gericht op de onervaren lezer die slechts een snelle basiscursus geijkte theatertermen wenst. Alles in beschouwing genomen, vinkt het eindresultaat niet elk doelpubliek af: voor studenten en leken is Inleiding een onmisbaar vertrekpunt om zich te verdiepen in de dramaturgie, maar voor zowel debuterende als doorgewinterde regisseurs, acteurs en scenografen ontbeert het werk een bepaalde diepgang en zogenaamde ‘dramaturgentie’. De schrijvers lijken daarbij hun ‘onervaren theaterstudent’ te onderschatten, wanneer ze de politieke kadering en diepgaande dramaturgische inzichten in de richting van de ervaren dramaturg delegeren.
Samengevat is Inleiding in de dramaturgie een omvangrijk en consistent basishandboek dat nog verdere aanvulling behoeft. Onder andere de experimentele en alternatieve dramaturgieën die in Inleiding kort zijn vermeld, verdienen het om in de diepte geanalyseerd te worden. Bovendien kan de impact van de inhoud exponentieel toenemen door de lezer naast de lectuur ook intermediaal te prikkelen met pertinente materialen, zoals (scènes uit) audiovisuele opnames, meer (kleur)afbeeldingen, en audiofragmenten uit interviews met andere dramaturgen. Waarom het bronmateriaal laten verdwalen in de tekst als we ondertussen de mogelijkheid hebben om vlot een dvd, audiobestand of beeldbijlage aan te maken? Deze formule heeft niet alleen behoefte aan een ‘nieuwsgierige lezer’, maar ook aan onderzoekers die het begane pad durven verlaten en de publicatievorm zelf in een dramaturgie durven gieten. Elke theaterliefhebber mag nu al uitkijken naar een mogelijk vervolg, want Inleiding in de dramaturgie toont in de spiegel boven het dramaturgische labyrint nog maar een fractie van alle mogelijke kamers.
+++
Elisa Seghers
Universiteit Antwerpen